Stadsvernieuwing - Uitgangspunt bij de stadsvernieuwing van de jaren tachtig en negentig waren de buurtbewoners, vooral mensen met het laagste inkomen en zij die van een uitkering moesten rondkomen. Onder hen waren veel jongeren en mensen uit landen rond de Middellandse Zee. Voor hen moest worden gebouwd. Stadsvernieuwing betekende bouwen voor de buurten tegelijk bouwen in nauw overleg met de buurt. Bovendien konden zo veel mogelijk buurtbewoners geherhuisvest worden.
Het systeem van doorschuiven was hierbij een belangrijk principe. Er werd naar gestreefd dat mensen die door de stadsvernieuwing moesten verhuizen, direct een nieuwe woning in de buurt konden betrekken. Het buurtleven kon zo blijven bestaan en ook behielden de winkels hun klantenkring. Dankzij het doorschuifsysteem was het ook mogelijk dat de bewoners konden meepraten over de vernieuwing. Elk nieuw bouwplan werd samen met de toekomstige bewoners voorbereid. Soms moest er een tijdelijke oplossing worden gevonden in de vorm van een wisselwoning. Nu is er niet één gemeentelijke dienst die zich met stadsvernieuwing bezighoudt, bijna alle sectoren van de gemeente zijn erbij betrokken: bij het plannen maken bijvoorbeeld de Dienst Ruimtelijke Ordening*, bij het verwerven van grond het Grondbedrijf* en bij het bekijken van de kwaliteit van de woningen Bouw- en Woningtoezicht*. Daarom werd er per stadsvernieuwingsgebied een ambtelijke projectgroep ingesteld, waarin alle geledingen van de gemeente waren vertegenwoordigd.
Zo'n 'horizontale organisatie' had ook het voordeel dat er sneller en efficiënter kon worden gewerkt dan wanneer op meer bureaucratische wijze de verschillende diensten los van elkaar en naast elkaar zouden werken. De voorzitter van de projectgroep, die zelf niet aan een bepaalde dienst was verbonden, had rechtstreeks contact met de wethouder stadsvernieuwing. De buurten die er het slechtst aan toe waren, kwamen het eerst aan de beurt. Dat waren in de eerste plaats de wijken uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, die als een gordel om het Centrum liggen. Een aantal van deze wijken is in 1986 als stadsvernieuwingsgebied aangemerkt: de Spaarndammerbuurt* en Zeeheldenbuurt, de Staatsliedenbuurt* en Frederik Hendrikbuurt, de Kinkerbuurt*, de Pijp*, de Oosterparkbuurt en de Weesperzijdestrook, de Dapperbuurt* en de Indische Buurt*. In de historische binnenstad vindt men wijken, die naast monumenten, daterend uit de zeventiende en achttiende eeuw, ook vele rotte plekken vertonen. Stadsvernieuwingsgebieden in het Centrum zijn: de Gouden Reaal, de Jordaan*, de Nieuwmarktbuurt* en enigszins geïsoleerd aan de oostelijke rand van de binnenstad: de Oostelijke Eilanden*, de Czaar Peterbuurt en de Kadijken. Later kwamen er nog twee stadsvernieuwingsgebieden bij: A.- Noord* en de Transvaalbuurt* in Oost.
LIT. Ids Haagsma en Hilde de Haan, Stadsvernieuwingsgids van Amsterdam, 1986.