Pierement - Het woord pierement, dat in verband wordt gebracht met het Oudhollandse woord pieren, dat "zwieren, pret maken" zou betekenen (voor muziek maken is het woord pierewaaien bekend), komt het eerst voor in "De Jordaan" (1912) van Israël Querido*. Het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement in Utrecht geeft een klasse-indeling, waarin pierement niet hetzelfde is als draaiorgel. Het begrip pierement wordt dus ook buiten A. gebruikt. Van de werkplaatsen, waar draaiorgels gemaakt en gerepareerd werden, noemen we die van Perlee* (Westerstraat 119) en de oude zaak van Leon Warnies* (1875), later voortgezet door Verbeeck op de Brouwersgracht. Op 1 mei 1953 werd een nieuw vergunningstelsel voor vergunninghouders van draaiorgels ingevoerd.
Voor elk draaiorgel werd een bepaalde route vastgesteld, zodat in iedere straat slechts één orgel speelde. Ze mochten maar tien minuten op dezelfde plaats draaien. In 1999 zijn nieuwe beperkende regels van kracht geworden. Hiermee kwam een een eind
aan verschillende misstanden. Zo was in 1937 een poging gedaan de pierementen de nekslag toe te brengen: de orgeldraaiers werd verboden in de binnenstad te spelen, terwijl hun werkdag in de buitenwijken werd verkort. Al hielden de orgeldraaiers toen een droevige optocht met omfloerste instrumenten, het mocht niet baten. Het orgel echter bleef, en al verboden de Duitsers het in 1942, het bleef ook daarna bewaard, zodat de bevrijding en de feesten daarbij weer werden opgeluisterd door de vertrouwde tremolo's, loopjes en tromslagen van het orgel, versierd met vergulde en hemelsblauwe poppen en met geschilderde landschappen. Daarna zijn de orgels niet meer verdwenen, hoewel er een achteruitgang is wat het aantal betreft. In 1933 waren er nog 31, in 1953 was dit aantal nog maar 7, hoewel er meer vergunninghouders waren.
Voor het behoud en de waardering van het draaiorgel heeft mr R. de Waard veel werk verzet. Bekende draaiorgels waren, behalve De Arabier en De Buffel, De Chocoladereep, De Drie Pruiken, De Kei, Het Mondorgel, De Schelm en De Zeeman. In Utrecht zijn mooie exemplaren te zien en te horen in het bovengenoemd museum. Momenteel spelen er nog zes beroepsorgeldraaiers in Amsterdam. De orgelman en zijn 'manser', de geldophaler, zijn tegenwoordig onderworpen aan strenge regelgeving. Het bekendste draaiorgel was De Arabier, volgens velen het mooiste draaiorgel van Nederland.
LIT. J.F.M. den Boer, Pierement; Het Amsterdams draaiorgel, M.A. 1951; mr R. de Waard, Het Pierement, O.A. 1955, 131; F. Wieffering, Glorieuze orgeldagen, 1965; J.J. Haspels, Mechanische muziek op straat, het pierement, O.A. 1980, 70; L.C. Blok, Pierement en prille liefde, O.A. 1983, 9; R. de Waard, Draaiorgels, hun geschiedenis en betekenis, 1996; Tom Meijer, Pierement passé?, 125 jaar Amsterdamse draaiorgels, O.A. 2000, 204.