XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Opstanden

betekenis & definitie

Opstanden - Voor de eerste opstand in de geschiedenis van A. moeten wij teruggaan tot de beginjaren van het plaatsje "Aemestelle", dat zich langs de Amstel tot aan het IJ ontwikkelde. Daar waren enkele handwerkslieden neergestreken en vonden de bewoners van Waterland een veilige rede, hun vloot enigszins beveiligd tegen de heersende westenwinden. De nederzetting behoorde rechtens toe aan het bisdom Utrecht, dat de heren van Aemstel als zijn beheerders had aangesteld. Wolfgerus van Aemstel bouwde rond 1100 niet in het drassige Aemstelland, maar verderop in het hogere Ouderkerk een mottekasteel, niet veel meer dan een heuveltje met een versterkte toren. Dit werd in 1204 door de Kennemers verwoest.

Egbert van Aemstel, zijn opvolger, breidde net als A., dat rond 1175 van een lokaal agrarisch tot een handelscentrum uitgroeit, zijn macht en invloed gestaag uit. Van de vier erop volgende generaties Gijsbrechts besluit Gijsbrecht II zich geheel zelfstandig op te gaan stellen. De graven van Holland die met de bisschop in onmin leefden, letten met argusogen op de groei van het uitdijende stadje aan de Amstel. Dat deden de heren van Aemstel ook: Gijsbrecht III legde een dam in de Amstel aan en Gijsbrecht IV bouwde het slot Cronenborgh aan de Vecht. Als tegenzet liet de bisschop van Utrecht een kasteel in Vreeland bouwen om de roofzieke Amstelheren in bedwang te houden. Dit kasteel was een doorn in het oog van Gijsbrecht IV, die wij door Vondel als Gijsbrecht van Amstel leren kennen. Hij wachtte op een gelegenheid zich van het lastige toezicht van bisschop Jan van Nassau te ontdoen. Die kwam in 1270, toen er onder de Kennemers, Waterlanders en West-Friezen een opstand uitbrak, gericht tegen de edelen, die hen onderdrukten. Zij rukten op in de richting Utrecht, kregen Gijsbrecht en zijn Amsterdammers aan hun zijde en brachten de bisschop tot onderwerping. Gijsbrecht kreeg het slot Vreeland in pand en beheerste zodoende de toevoer over de Vecht naar Amsterdam.

Inmiddels had de Utrechtse bisschop de hulp van graaf Floris V ingeroepen. Deze nam in 1274 het slot Vreeland in, zette Gijsbrecht van Aemstel gevangen en strafte de opgestane Amsterdammers. Het grootste gedeelte van de toenmalige stad werd in de as gelegd. Maar omdat "Amstelredamme" inmiddels van grote strategische betekenis was geworden en hij de rijke kooplieden aan zich wilde verplichten, schonk Floris V bij wijze van "Marshallhulp" in 1275 het beroemde tolprivilege, waaraan Amsterdam zijn bloei te danken heeft. In de beginjaren van de 13de eeuw is het weer raak. Gijsbrecht IV krijgt de moord op Floris V in zijn schoenen geschoven en wordt verbannen. Het kasteel wordt bezet door de Hollanders. Gijsbrechts zoon Jan komt echter in 1303 terug naar zijn geboortestad en herovert de stad. Niet voor lang, want nog geen jaar later verliest hij de strijd tegen Willem III van Holland en wordt het kasteel van de heren van Aemstel met de grond gelijkgemaakt.

Andere opstanden in A. waren het Wederdopersoproer* in 1535 en de opstand der Weeskinderen in 1566. In laatstgenoemd jaar was A. het toneel van vele gevallen van straatschenne- rij en ander kattenkwaad, veroorzaakt door de jeugdige bewoners van het Burgerweeshuis. Er werden ruiten ingegooid, burgers gemolesteerd, de kinderen klommen in de toren van de Oude Kerk, ze klauterden tegen de daken van de huizen op, kortom het was alsof zij "van eene zonderlinge kwaaie" waren bezeten. Dit oproer heeft men nooit kunnen verklaren. Het was maar een klein facet uit de lange en boeiende geschiedenis van A. Matrozenoproeren waren niet zeldzaam in de stad. Toen Piet Hein in 1628 de buit van de Spaanse zilvervloot had binnengebracht en het gemunte geld tijdelijk in het West-Indisch Huis op de Haarlemmerdijk was opgeborgen, toonden de matrozen die aan de actie hadden deelgenomen zich ontevreden met het "buitgeld" en schoolden samen voor het West-Indisch Huis "opgehitst door kroeghouders en ligtekooyen". Er werd flink gevochten en veel schade aangericht. Ook in 1652 vond er bij het West-Indisch Huis een matrozenoproer plaats. Dit was snel gedempt; twee van de deelnemers werden opgehangen en tijdens deze strafuitvoering kwamen acht burgers om het leven.

Een wonderlijk oproer vond in 1696 plaats, toen de aansprekers in opstand kwamen. Huizen van vooraanstaande Amsterdammers werden tijdens het Aansprekers- of Biddersoproer* geplunderd. In de rij van opstanden en oproeren uit de geschiedenis van A. mag het Pachtersoproer* van 1748 niet ontbreken. De "Bijltjes", het scheepsvolk van de Oostelijke Eilanden, waren prinsgezind en vurige aanhangers van Oranje. Zij kwamen in 1787 in opstand tegen de patriotten en tijdens vechtpartijen op Kattenburg en Oostenburg vielen doden en gewonden. Bij het Soeploodsoproer* in 1835 en het Kermisoproer in 1876 (zie ook: Kermis) sneuvelden vele ruiten, o.a. op de Heren- en Keizersgracht (paarse ruiten*). Bekend is ook het Palingoproer* in de Jordaan in 1886, waarbij vele doden en gewonden vielen. Het Taptoeschandaal* in 1891 ter gelegenheid van het bezoek van de Duitse keizer Wilhelm II en de Spoorwegstaking* in 1903 brachten ook veel onrust in de stad.

De tweede opstand in de 20ste eeuw betrof de Zeeliedenstaking van 14 juni tot 9 aug. 1911, waarvan Jan Mens* in zijn boek "Er wacht een Haven" een uitvoerige beschrijving geeft. In 1917 brak het Aardappeloproer* uit ten gevolge van een (te) strenge distributie. De Huurstaking* in 1933 in A.-West, waarbij vijfhonderd burgers weigerden nog langer huur te betalen, liep nog met een sisser af, maar de opstootjes in de Jordaan in het volgende jaar, vanwege de verlaging van de werklozensteun, kostten zes doden en dertig gewonden. Bekend is ook de Februaristaking* als reactie op de arrestatie van 425 joodse jongens en mannen op 25 febr. 1941. Het symbool van deze opstand tegen het Duitse bewind is het beeld van Mari Andriesse De Dokwerker* op het Jonas Daniël Meijerplein. Tot de recentere rellen behoren het bouwvakkersprotest in 1966, de ongeregeldheden ten gevolge van de Damslapers in 1970, de Nieuwmarktrellen in 1975 tegen de komst van de metro en de rellen tijdens de inhuldiging van koningin Beatrix op 30 apr. 1980 onder het motto "Geen woning, geen kroning". Niet onvermeld mogen blijven de rellen die ontstonden bij de kraakakties* rond de Groote Keyser (Keizersgracht 242-252), Vondelstraat 72, Prins Hendrikkade, de Grote Wetering* (Weteringschans) en de Huidekoperstraat.

LIT. F.J. Dubiez, De onlusten van de Wederdopers te Amsterdam in 1535, O.A. 1958, 66; prof. dr A. Querido, Storm in het weeshuis. De beroering onder de Amsterdamse burgerwezen in 1566, 1958; dr J.M. Fuchs, Amsterdam, een lastige stad, 1970; Oranjehoven ondanks rellen, Elseviers Magazine, 3 mei 1980; H.J.A. Hofland, De Stadsoorlog Amsterdam '80, 1981; Rudolf Dekker, Lastig Amsterdam in de loop van de tijd, O.A. 1982, 269.

< >