(8 Sept. 1841 1 Mei 1904), na Smetana, die hoofdzakelijk opera's schreef, de grootste Tsjecho-Slowaaksche componist; zijn hoofdbeteekenis ligt in zijn instrumentale muziek. Hij was de zoon van een herbergier en moest slager worden, speelde echter liever viool met den dorpsonderwijzer.
In 1857 ging hij naar Praag, waar hij muziek studeerde, terwijl hij zijn brood verdiende als violist van een orkestje. Vijf Jaar later werd hij altist aan het Nationale Theater. In 1873 schreef hij een ‘Hymnus’ voor gemengd koor en orkest, waarmee hij zijn eerste succes behaalde; dit bezorgde hem eenige jaren lang een stipendium van den staat, zoodat hij onbezorgd kon componeeren. Brahms was een van de eerste buitenlanders, die zijn beteekenis begreep. Nadat hij eenige jaren leeraar voor compositie aan het Praagsche Conservatorium was geweest, ging hij in 1892 als directeur van het National Conservatory naar New York, waar hij drie jaar bleef. Toen kwam hij terug in Praag, waar hij zijn ambt als leeraar hervatte; in 1901 werd hij directeur van het Conservatorium.Zijn vijfde symphonie in e opus 95 bijgenaamd ‘Uit de nieuwe wereld’ is zijn geliefdste werk. In Amerika had Dworsjak kennis gemaakt met de muziek van Negers en Indianen; sporen van deze uitbreiding van zijn muzikalen horizont speurt men in de vijfde symphonie en in het Negerkwartet opus 96. Hierover schreef Dworsjak aan een vriend: ‘Ik zend U Een analyse van Kretzschmar, maar laat U den onzin weg, dat ik origineele melodieën gebruikt heb; ik heb slechts in den geest van deze nationale wijzen gecomponeerd’. Ondanks haar titel geeft de symphonie geen directe klankbeelden van Amerika. Men moet haar meer beschouwen als een kunstzinnig levensteeken van den meester aan zijn Europeesche vrienden, die gemerkt zullen hebben, dat Dworsjak nog geheel de oude was gebleven. Wel waren er in het werk eenige melodieën met ongewone rhythmen, doch van sfeer en verwerking was het de echte Dworsjak, de kunstenaar uit de school van Schubert en Wagner, wier twee zoo uiteenloopende stijlen hij een persoonlijk cachet gaf.
Laten wij hem niet hard vallen, dat hij zoo weinig mogelijkheden zag in de schatten van de Negermuziek, als later Debussy en Milhaud deden; blijkbaar was daarvoor de tijd nog niet rijp. Hoofdzaak is hier, dat de symphonie een stroom van kostelijke muziek geeft. Alleen het tweede deel heeft iets programmatisch; de melodieuze solo voor Engelsche hoorn wordt althans geduid als ‘Moonlight on the plantation’: het weemoedig gezang van een Negerslaaf in den helderen zomernacht (H.M.V DB 2543/6).
Van Dworsjak's kamermuziek wordt het meest gespeeld het Negerkwartet opus 96, waarin de invloed van de zwarte Amerikanen even vaag verwerkt is als in de vijfde symphonie; hier zijn de vormen echter vrijer (H.M.V D 1124/6). Voorts noemen wij het Dumky-Trio opus 90 voor piano en strijkers. Dumka is een Russisch woord voor een weemoedig volkslied; het Trio van Dworsjak bestaat hoofdzakelijk uit een reeks vrij gecomponeerde Dumky. Voor velen is Dworsjak de componist van de ‘Slavische Dansen’, fantasiën (oorspronkelijk voor piano vierhandig) op volksdansen.