Rupsen van den wintervlinder, die de blad- en bloemknoppen der vruchtboomen opeten en vooral in kersenboomen schadelijk zijn. De wintervlinders verpoppen in den grond.
Wanneer het in October koud begint te worden, komen ze naar boven. De wijfjes hebben geen vleugels en kruipen naar de boomstammen en bereiken de toppen. Na de paring leggen de wijfjes eieren tegen de knoppen en de larven uit die eieren zijn de trekmaden, geelgroene spanrupsen van 2j cm lengte en met een donkere streep op den rug. De bestrijding van de trekmaden is eenvoudig. Men legt lijmbanden (met rupsenlijm: hars, terpentijn en olie) om de stammen.