Gepubliceerd op 18-08-2020

Treil (visscherij)

betekenis & definitie

Kuilnet, sleepnet, een algemeen gebruikt vischnet, dat is ontstaan uit het oude kornet, dat eerst koorde en later kor heette. De kor, een klein sleepnet, wordt nog bij de mossel-, oester- en garnalenvisscherij gebruikt.

Het is een zakvormig net, dat door een stok wordt opengehouden en over den zeebodem gesleept wordt. Later vischte men met bommen, smakken, botters en pinken en gebruikte op deze schepen een wat grooter net, dat men schrobnet noemde. Het zijn voornamelijk grondvisschen, welke men hiermee vangt: dus bot, schol, rog, griet, kabeljauw.Een geheele ommekeer in deze visscherij veroorzaakten de stoomtreilers, welke het mogelijk maakten, met grooter treilnetten te visschen, omdat die schepen meer trekkracht hadden. Het net is nu 25—30 meter lang, trechtervormig, met een opening van 15—20 meter, omzoomd door twee touwen: de bovenpees en de onderpees. Aan weerszij van de opening wordt een bord (vischbord) bevestigd, dat bij het sleepen openscheert en den toegang van het net open houdt. Is de zeebodem steenachtig, dan wordt de onderpees van klossen voorzien, welke over den zeebodem rollen. De bovenpees komt bij het varen strak re staan; de klossenpees loopt in een lange bocht en jaagt de visch op, welke dan van zelf in het net komt. De visch is dood, wanneer het net wordt opgehaald.

Veel kleine visch wordt terstond over boord gezet. Ze wordt echter ook wel aan den wal gebracht en tot vischmeel verwerkt. De treilvisscherij is in den aanvang dezer eeuw tot bloei gekomen en is, na de haringvisscherij met de vleet, de belangrijkste.

In Duitschland en in Engeland vischt men ook haring met het treilnet, dat dan een hooger opening heeft, omdat de haring hooger zwemt.

De treil was oorspronkelijk de lijn, waaraan het net gesleept werd (met zeil en treil). Die naam ging over op het net zelf. Toen na de invoering van den stoom de visscherij door naamlooze vennootschappen werd ondernomen, sprak men op de kantoren van de reederijen van trawl (het verengelschte : treil). De visschers namen dit woord over en gingen spreken van trolders.

< >