Een schimmel met straalsgewijs gerangschikte zwamdraden (afb. blz.498), die zwellingen en etteringen veroorzaken bij mensch en dier. De schimmel komt overal in de natuur voor, maar toch zijn besmettingen ermee zeldzaam.
Het gelukt niet, op kunstmatige wijze een dier met de schimmel uit een kweek te besmetten. Er moeten dus bijzondere omstandigheden voor de besmetting aanwezig zijn, die wij niet kennen. Men neemt aan, dat verwondingen van de huid door korenaren of stroohalmen de meeste kans op natuurlijke besmetting geven. (Kauwen op tarwekorrels met zieke kiezen). Meestal zetelt de ziekte aan de kaak, minder dikwijls in borst- en buikorganen. Ongunstig is het, als de ziekte aan de bovenkaak zetelt, wegens het gevaar voor uitbreiding naar de hersenen, de bijholten van den neus en de oogholten. De ziekte kan uit zichzelf genezen.
Bij aandoening van gelaat en hals, heeft een behandeling met X-stralen dikwijls een goede uitkomst. Bij aandoening van de kaak komt er een gezwel van blauwroode kleur met intrekkingen en litteekens, waartusschen weeke plekken en fistels. Als men den etter onderzoekt, die uit de fistels komt, dan kan men onder het microscoop de gele korrels, de draden en de kolven van de schimmel waarnemen. Voor dat onderzoek moet men etter nemen; niet het wondvocht. De ziekte komt het meest voor bij personen van omstreeks dertig j aar oud; bij kinderen is ze zeldzaam. In sommige gevallen verspreidt zich de schimmel in het lichaam langs de bloedvaten en dan ontstaan schimmelwoekeringen zgn. zaailingen in de beenderen. Deze kunnen, door de gelijkenis, ten onrechte voor beenmergontsteking of voor beentuberculose gehouden worden.