Een anker heeft twee handen, dat zijn de verbreede punten, welke in den grond moeten dringen. Loodrecht op het verbindingsstuk der handen staat de schacht.
Door een gat in de schacht gaat de stok, loodrecht op het verbindingsstuk van de handen. Wanneer het anker gesleept wordt, gaat de stok, welke vrij lang is, in een richting evenwijdig met den ankergrond. Daardoor kan een hand in den grond dringen.