Oude schrijfwijze voor stichting. Oorspronkelijk was een stift een vereeniging van geestelijken, welke vereeniging door schenking in het bezit van goederen was gekomen.
De leden dier vereeniging woonden samen in een gebouw en leefden van de opbrengst der goederen. De oudste instellingen van dien aard waren de kloosterorden. Niet alleen de kloosters, ook de kerken verwierven goederen en de geestelijken genoten de opbrengst ervan. Sommige van die kerken waren rijkelijk met goederen bedeeld; men noemde ze stiftskerken. Was zulk een kerk van hoogenrang, een domkerk, een kapittelkerk, waarvan een aartsbisschop of een bisschop het hoofd was, dan sprak men van aartsstift, domstift, hoogstift en de geestelijken, die den raad van den bisschop vormden, heetten, behalve domheeren, kapittelheeren, kanunniken ook stiftsheeren. Bij overdracht heette het gebied, zoover als de macht van den bisschop reikte, ook stift.
Van daar de naam Sticht voor Utrecht. De geestelijken dier hooge stiften woonden aanvankelijk ook samen in één gebouw. Na de tiende eeuw hield echter die samenwoning op; ieder woonde afzonderlijk, doch behield zijn inkomsten uit het stift. Langzamerhand veranderden sommige kloosters of kerkelijke stiften in wereldlijke stiften, d.w.z. de leden legden geen kloostergeloften meer af, die hen bonden voor het leven; zij beloofden alleen kuischheid en gehoorzaamheid aan de Kerk. Zij waren vrij, uit het stift te treden en een huwelijk aan te gaan. Er waren stiften voor mannen en voor vrouwen.
Die voor vrouwen waren meestal bestemd voor adellijke, ongehuwde dames, ,,jofferen” zei men destijds. In tegenstelling met de kloosters, die bij de Hervorming meerendeels werden opgeheven, zijn er langen tijd vele stiften in stand gebleven en vele kloosters werden in stiften veranderd. Vooral in Duitschland was dat het geval. De adellijke geslachten in Duitschland, waarvan de jofferen destijds in aanmerking kwamen om in een stift te worden opgenomen, thans de adel met zestien adellijke kwartieren, heeten heden ten dage nog „stiftsfahige Adel”, tegenover den jongen adel. In ons land kwamen de volgende stiften voor: te Hunnepe in Salland, het stift „Het Swarte Water” te Vollenhove en het stift te Weerselo.De Kerkhervorming bracht wijziging in dien toestand. De twee eerst genoemde stiften verdwenen : alleen het stift te Weerselo is in stand gebleven, doordat de Ridderschap had weten te bewerken, dat voortaan de prebenden aan hervormde adellijke vrouwen zouden worden geschonken. De Staten van Holland bepaalden, dat de joffers, die voortaan in het stift zouden worden opgenomen, vier „riddermatige” geslachtskwartieren zouden moeten hebben en dat ze van Hervormden godsdienst zouden moeten zijn. Er behoorden 68 erven bij het stift en de gebouwen waren omgeven door een gracht, die later is gedempt. De omwenteling van 1795 maakte aan het bestaan van het Stift een einde. De bezittingen werden tot domein verklaard en in 1811 verkocht. In 1834 werd de stiftskerk eigendom der Hervormde Gemeente en nog is zij het middelpunt voor een klein aantal hervormden te midden van een katholieke omgeving.