Gekookte lijnolie, glashelder, licht-bruingeel en zonder wolkjes (vervalsching met hars). Door het koken krijgt de lijnolie drogende eigenschappen.
Voor deze bewerking is versche lijnolie ongeschikt, omdat zich daarbij een groote hoeveelheid vlokkig slijm afscheidt. Men moet de versche olie eerst langen tijd laten staan (van daar de naam standolie). Hierbij bezinkt het slijm, waarna het kan verwijderd worden. Laat men de olie nog langer staan, dan is het zelfs niet noodig, dat het slijm verwijderd wordt; het lost in de olie open vlokt bij het koken niet meer uit. De verf van zeer oude standolie is zelfs beter dan van ontslijmde olie.Lijnolie is een van de weinige oliesoorten, die drogen. Zij ontleent die eigenschap aan onverzadigde vetzuren, welke erin voorkomen: deze nemen zuurstof uit de lucht op, waardoor de olie hard wordt. Door koken met loodverbindingen of met mangaanoxyde, wordt die eigenschap nog verhoogd. Verhit men lijnolie korten tijd tot 200 graden met deze metalen, dan verkrijgt men de zgn. gekookte lijnolie. Verhit men tot 350 graden zonder metalen, dan verkrijgt men de zgn. dunne standolie, die meestal met zinkwit voor binnenwerk gebruikt wordt. Verhit men langeren tijd tot 350 graden, dan verkrijgt men de zgn. dikke standolie, die duurder is, voor buitenwerk gebruikt wordt en voor zware verfstoffen, zooals loodwit, Spaansch groen, Friesch groen geschikt is.
Deze dikke standolie is zeer duurzaam, droogt glad op (glansverf) en vloeit mooi uit. Kunstschilders gebruiken dikke standolie, die met terpentijn of met dunne standolie vloeibaarder gemaakt is. Zij voegen er hars bij om het oppervlak nog glanzender te maken en te voorkomen, dat de verf rimpelt.
Indien men standolie nog langer kookt, ontstaan vernissen, die zeer veerkrachtig en zeer duurzaam zijn.