Gepubliceerd op 18-08-2020

Spouw (bouwkunde)

betekenis & definitie

Spleet, van spouwen : splijten. Een ruimte tusschen twee dicht bij elkaar gemetselde halfsteensmuren, een spouwmuur.

De spouw heeft het voordeel, dat de binnenmuur droog blijft, doordat het regenwater alleen in den buitenmuur trekt. De metselaar moet er voor zorgen, dat de beide muurvlakten elkaar nergens raken, of door kalk verbonden worden, anders ontstaat een brug, waarover het water naar binnen trekt.

< >