Gepubliceerd op 18-08-2020

Slenk (aardkunde)

betekenis & definitie

Een slenk is de plaats, waar een breede strook van de aardkorst in de diepte is weggezonken, terwijl de naastliggende gedeelten zijn blijven staan. Die gedeelten aan weerszijden van de slenk heeten horsten.

De breede sleuf is in den loop der tijden opgevuld, zoodat aan de oppervlakte geen inzinking te zien is. De kennis van de slenken en horsten is van belang voor de kennis der aardbevingen en voor de steenkoolwinning. De aarde heeft een vaste korst van 50 km dikte, een appelschilletje vergeleken bij de lengte van de middellijn der aarde. Die korst bestaat hoofdzakelijk uit graniet. Daaronder ligt een veel dikkere laag van basalt, waarschijnlijk in een halfvloeibaren toestand, zooals pek. Dan volgt de aardkern, waarschijnlijk uit nikkel en ijzer bestaande.

Men stelt zich nu voor, dat het vaste land als het ware drijft op de half weeke laag, als een ijsschol op het water. De schollen vasteland bewegen zich ten opzichte van elkaar, al is de verplaatsing gering. Wanneer in een groote landschot een groote barst ontstaat, zooals zich een barst in een ijsschol vormt, dan ontstaat een slenk. Door boringen heeft men ontdekt, dat er over Afrika en Europa een geweldig lange barst loopt, beginnend in Zuid Afrika, loopend naar het Noorden over Oost-Afrika, Klein-Azië tot de Alpen. Noordelijk van de Alpen is de slenk er weer; deze strekt zich uit over de Rijnvallei, gaat verder over ons land, over Limburg, Brabant, Zuid Holland en dan naar het Noorden tusschen Groenland en Skandinavië door.In Limburg is zij begrensd door Roermond ten Noorden, en Sittard ten Zuiden. In deze streek vindt men geen steenkool: ze ligt onbereikbaar diep. In de horsten ernaast (de Horst van de Kempen, van Limburg, de Peelhorst) ligt de steenkool oppervlakkig.

De slenk van Limburg heeft een steilen kant in het Z.O. en een rand met trappen aan den N.O. kant (Peelhorst en Horst van Mill).

Aardbevingen ontstaan, zoo stelt men zich voor. door een kleine verschuiving der drijvende schollen ten opzichte van elkaar en door de schuring, welke daarvan het gevolg is. De aardbevingen, welke in ons land worden waargenomen, hebben dus hun oorsprong in de slenk. De werking der vulkanen zou bestaan in een oppersing van de vloeibare basalt, tengevolge van de beweging der aardschollen. De vulkanische werking is dus niet de oorzaak van een aardbeving, maar wordt, evenals de aardbeving, door de schol beweging te voorschijn geroepen.

< >