Een spinachtig dier, in ZuidEuropa voorkomend. In ons land kennen wij slechts de kleine basterdschorpioen, welke onder boomschors, onder mos of tusschen oude boeken leeft, geen staart heeft, zich met mijten voedt en niet vergiftig is.
Onze waterschorpioen is geen echte schorpioen, maar een soort wants, een aquariumdiertje, dat insecten aanvalt. In Vlaanderen noemt men veenmollen en hagedissen ook schorpioenen.Er zijn verder veel soorten. De kleine zwarte schorpioen komt in Zuid-Europa veelvuldig voor; hij is 5 cm lang. Die van Languedoc is grooter, 9 cm lang en strookleurig.
De omhooggedragen schorpioenstaart is niet anders dan de laatste zes ringen van het dertienledig achterlijf van het dier. De laatste ring draagt de gifstekel. Het Latijnsche spreekwoord: In cauda venenum, in den staart zit het vergif, heeft op den schorpioen betrekking. De steek van den Europeeschen schorpioen is niet gevaarlijk, doch die van den tropischen wel. Indische schorpioenen worden 15 cm lang, hun vergif zou hetzelfde zijn als dat van wespen en bijen. Het heeft huidversterf en zenuwvergiftiging tengevolge, evenals de beet van gevaarlijke Amerikaansche spinsoorten. Het schijnt, dat de dood door schorpioensteek bij zoogdieren ontstaat door verlamming der ademhalingsspieren.
De wijfjes brengen levende jongen ter wereld, doordat zich de eieren reeds in het moederdier ontwikkelen. De jongen blijven de eerste weken bij de moeder. Fabre nam waar, dat na de paring het wijfje het mannetje opeet.