Kleine insecten, die op schors en bladeren van planten leven onder een'schildje, dat zij zelf vormen. Zij leggen eieren onder dat schild; de jongen verplaatsen zich weinig, en zuigen zich vast in de buurt.
Er zijn twee groote groepen van deze luizen : de eigenlijke schildluizen, die los onder hun schild leven en de dopluizen, die een geheel met hun schild vormen. De mannetjes zijn gevleugeld en zonder zuigsnuit. Van ouds bestrijdt men de luizen met raapolie, tabaksaftreksel of carbolineum. In sinaasappelboomgaarden heeft men Australische lievenheersbeestjes ingevoerd, welke kevertjes de planten in korten tijd van schildluizen zuiveren. Er is een Mexicaansche soort van schildluis, waarvan men cochenille maakt en in Voor-Indië leeft er een, die ons het schellak levert. De uitwerpselen van schildluizen zijn soms vloeibaar en zoet, evenals die van bladluizen. Men noemt ze honingdauw en als een schimmel zich daarop vestigt, dan ontstaat een roetachtige kleur en spreekt men van roetdauw.