Volwassen paling met een grijswitten buik, zwarten rug, spitsen, fijnen kop en groote oogen. Op dezen leeftijd heeft paling het uiterlijk gekregen van een visch uit diepe zeeën.
Schierpaling bijt niet meer in aas en laat zich afdrijven met den stroom (drijfpaling). Zij geraakt aldus in zee, waar zij paait en van waar ze niet terugkomt (in tegenstelling met andere visschen). Naar het uiterlijk heet schierpaling ook fijnkop, witte paling, blanke paling. Men vangt ze in fuiken, waar ze van zelf indrijft (zie bij aal).