Gepubliceerd op 18-08-2020

Roodvonk

betekenis & definitie

Een besmettelijke kinderziekte, waarvoor kinderen van 6—9 jaar het vatbaarst zijn. Na het 15de jaar vermindert de vatbaarheid; sommige kinderen zijn geheel onvatbaar.

De ziekte begint plotseling met hooge koorts, keelpijn, tintelen in de handen en in de voeten, jeuk en braken. Na 24 uur komt een gelijkmatige roode uitslag aan hals en romp met roode vonkjes. De keel, de wangen en de tong worden hoogrood. De tong vertoont bultjes, als het oppervlak van een framboos. Door de bleekheid van den neus ontstaat een maskerachtig gelaat. De halsklieren zwellen, de vlekken aan hals en gelaat vloeien ineen.

In gewone gevallen eindigt de ziekte na vijf weken met vervelling van de huid in kleine schilfers. De duidelijke gevallen zijn terstond herkenbaar, maar roodvonk is een grillige ziekte in voorkomen en verschijnselen en er zijn veel afwijkende gevallen, waardoor de herkenning veel moeilijker is dan die van mazelen. Gevreesd zijn de naziekten van roodvonk; deze bestaan gewoonlijk in ontstekingen van nieren, middenoor, halsklieren, speekselklieren, hartezakje of borstvliezen. Zij openbaren zich in de derde week. Middenoorontsteking kan doofheid en, bij jonge kinderen, later doofstomheid teweegbrengen; in 25 % der gevallen van verkregen doofstomheid is roodvonk de oorzaak. Ten opzichte van de naziekten heeft elke epidemie haar eigenaardigheden.

Soms zijn ze veelvuldig en soms niet. Het aantal sterfgevallen is nu kleiner dan aan keelziekte, mazelen en kinkhoest.

Men meent, dat kogelbacteriën (streptococcen) de verwekkers der ziekte zijn; men vindt die nl. altijd in de keel van roodvonklijders.

De besmetting geschiedt door inademing van de kiemen uit de keel (hoesten). Ook heeft men besmetting door voedingsmiddelen (melk) waargenomen.

Vroeger meende men, dat levenlooze voorwerpen en gezonde personen (geen bacillendragers) de ziekte konden overbrengen. Thans deelt men die opvatting niet meer en twijfelt men aan het nut van de omslachtige en kostbare ontsmetting van voorwerpen. Kamer en woningontsmetting worden toch nog veel toegepast, ofschoon men aanneemt, dat het gif buiten het lichaam spoedig zijn werkzaamheid verliest. Men meent, dat de school een geringen invloed heeft op de verspreiding der ziekte en dat die invloed alleen van beteekenis is bij kinderen onder de zes jaar. De keus der middelen om de epidemie te bestrijden, is moeilijk te bepalen, omdat die middelen zoo lastig en omslachtig en misschien geheel onnoodig zijn. Ontsmetting van het lijfgoed wordt voldoende geacht.

Het beste is, de roodvonklijders gedurende vier weken af te zonderen in een kamertje zonder meubelen. In de ziekenhuizen laat men de verwanten wel tot de zieken toe, maar men laat ze op zekeren afstand blijven, door een koord te spannen. Huisgenooten van den zieke kunnen nog naar hun werk gaan, wanneer ze geen keelpijn hebben. Het gif zit niet in de lucht, zooals bij mazelen en bij pokken. De omstanders loopen nog niet dadelijk gevaar, maar alles wat uit den mond van den zieke komt is besmettelijk. De zieke moet leeren den zakdoek te gebruiken bij niezen en hoesten en met alle eetwaar, die met den zieke in aanraking is geweest, moet men voorzichtig zijn.

Opneming in ziekenhuizen is niet afdoende gebleken om de ziekte te beteugelen, want er loopen zooveel lichte, niet herkende, gevallen rond, die besmettelijk voor de gezonden zijn. Degene, die den zieke verpleegt, behoeft niet streng te worden afgezonderd. Ontsmetting van de school komt steeds te laat. Vervellende kinderen worden niet op school toegelaten. Kinderen, die nog etterende klieren of ooren hebben, zijn nog besmettelijk.

De nieuwe wet op de besmettelijke ziekten stelt het kenmerk op de deur niet meer verplicht, wel behoort de overheid op de hoogte te blijven, zoodat aangifte nog vereischt wordt. De geneesheer kan het kenmerk voorschrijven. Men rekent, dat vijf weken na het begin der ziekte de besmettelijkheid der eenvoudige gevallen geweken is.

< >