Gepubliceerd op 18-08-2020

Moederkoren

betekenis & definitie

De verhoornde zwamvlok van een schimmel, welke in roggekorrels groeit. Moederkoren is zoo genoemd, omdat het stoffen bevat, welke samentrekkend op de baarmoeder werken.

Wanneer het vruchtbeginsel van de roggebloemen door de schimmel besmet is, gaat deze in de korrel woekeren, welke daardoor verandert in een kluwen van zwamdraden en de korrel doet zich dan voor als een hoekig, violet, gekromd, hard lichaam, grooter dan een gewone roggekorrel en met een bitteren smaak. Even voordat het gewas rijp is, valt van sommige vroegrijpe aren dat lichaam af. Het bevat een rijken voorraad voedingsstoffen en er groeien het volgende jaar kleine paddenstoeltjes uit, welke sporen vormen, die op hun beurt de roggebloemen besmetten. Die kluwens hebben dus als voedselverzamelaars eenige overeenkomst met knollen. Zij bevatten een stof, welke bij den mensch de bloedvaten sterk vernauwt en ook de baarmoeder doet samentrekken. Vergiftiging met deze stof doet de huid verbleeken en een kriebelend gevoel (kriebelziekte) ontstaan.

Bij sterke vergiftiging kunnen vingers en teenen zwart worden. In vroeger tijden was moederkoren een geesel; vergiftigingen kwamen vaak voor, doordat men de rogge niet zuiverde en het moederkoren in het bakmeel terecht kwam, zoodat het met het brood werd opgegeten. Zoo ontstonden epidemieën van kriebelziekte, zonder dat men van de oorzaak eenig vermoeden had. Uit oude beschrijvingen van die ziekte is zij evenwel goed te herkennen. De zieke bezocht heilige plaatsen en geraakte dan dikwijls zijn kwaal kwijt, doordat daar brood van zuiver meel werd gebakken.

In het algemeen vindt men veel moederkoren in de rogge, in streken, waar de landbouw op lagen trap van ontwikkeling staat. Slechte afwatering, onzuiver zaaizaad, zaaien met de hand zijn omstandigheden, gunstig voor de ontwikkeling van de zwam. Bij machinaal zaaien komen de korrels overal even diep en daardoor is het gewas gelijkmatig rijp, zoodat de korrels niet afvallen vóór den oogst, dus ook niet het land kunnen besmetten.

De korrels worden ingevoerd uit Rusland, Spanje en Portugal, waar zij bij de zuivering van de rogge gewonnen worden. Langen tijd werden de korrels tot poeder verwerkt, of er werd een waterig aftreksel van gemaakt. De werkzaamheid der korrels gaat op den duur achteruit, evenzoo van het poeder en van het aftreksel. In 1906 werd een alkaloïde uit moederkoren afgescheiden, dat een samentrekkende werking op de baarmoederspier uitoefent, wanneer het onder de huid wordt ingespoten; echter niet als het als medicijn werd ingenomen. Dit alkaloïde is veel bestendiger. In 1920 werden nog verscheidene andere alkaloïden uit moederkoren afgescheiden; zij hebben dezelfde werking als het eerste.

< >