Bij de ouden Grieken was de lier een veel gebruikt muziekinstrument en attribuut van Apollo. Zij had drie snaren, die met de vingers getokkeld werden.
Op de lier begeleidde men de voordracht van gedichten, van daar, dat zij het zinnebeeld van de dichtkunst werd. Bekend zijn de woorden van Da Costa: „Kan’t zijn, dat de lier, die sinds lang niet meer ruischte, die sinds lang tot geen harten in dichtmuziek sprak, weer opeens van verrukking en hemellust bruiste .... enz.” „De lier aan de wilgen hangen” is een zegswijze, ontleend aan den bijbel (psalm 137—2). De Israëlieten hingen hun lier aan de wilgen ten tijde van hun ballingschap in Babylonië. Ook in de Middeleeuwen werd de lier veel bespeeld. In dien tijd was zij een instrument, waarvan één snaar door middel van een, met hars bestreken, rad, steeds in trilling werd gehouden, waardoor een grondtoon ontstond, zooals bij een doedelzak. Het rad werd met de rechterhand gedraaid, terwijl de linkerhand de andere snaren bespeelde.
Ook door straatmuzikanten werd de lier vaak bespeeld. Van daar dat men later een draagbaar orgel ook een lier noemde en den speler een liereman.De lier was de voorlooper van de viool. Op de Italiaansche standaardmunt de Lire, stond vroeger een lier afgebeeld. Het teeken van de Lire, zooals de Dollar en het Pond dat hebben, is een liertje.