Drijftil, ladde, rietzode. In ondiepe wateren groeien waterplanten, waarvan de overblijfselen zinken en den bodem ophoogen.
Na verloop van tijd zijn er zooveel wortels in die ophooging gekomen, dat deze soortelijk lichter dan water wordt en gaat drijven. Zulke drijvende eilandjes noemt men in Holland rietzodden, omdat het riet er welig op groeit. In Overijsel heeten ze kraggen, in Friesland drijftillen en in Groningen ladden. Op de krag groeien gras, waterklaver, pijpkruid, wolgras, veenmos en struiken van elzen, waterwilg en gagel. De krag neemt langzamerhand in dikte toe en groeit ten slotte vast aan den ondergrond. Sommige kraggen zijn zoo vast, dat ze gemaaid kunnen worden en beweid. Aan de Zaan noemt men een strook riet langs het land een krag en kraggen beteekent daar baggeren.