of ritnaalden, zijn de larven van de kniptorren. Zij rijten de wortels der planten door.
Zij hebben een langwerpigen, rolronden vorm en een geel-bruine kleur, een zeer harde huid en zes hoornachtige pootjes. Evenals de engerlingen (meikeverlarven) en de emelten zijn het schadelijke wortelknagers in den landbouw. Vooral voor aardappelen en bieten zijn ze gevaarlijk. In gewassen, welke geteeld worden op gescheurd weiland, treft men ze dikwijls aan, vooral indien het halmgewassen zijn. In koolzaad komen ze niet. Men vangt ze, door in het voorjaar aardappelen tusschen het gewas te poten en die er na eenige weken uit te halen.
Deze zitten dan vol koperwormen, welke zoodoende gemakkelijk gedood kunnen worden. Verder kan men ze vergiftigen door bosjes klaver, gedrenkt in een oplossing van Parijsch groen, in den grond te brengen. Erwten kan men tegen koperwormen beschermen, door ze vóór den zaai in petroleum te leggen. De koperwormen kunnen niet tegen licht en droogte. Indien men op een zonnigen zomerdag ploegt, gaan er vele dood. De vogels zijn uitstekende verdelgers.De kniptorren zelf zijn schildvleugelige insecten, welke plotseling kunnen opspringen, indien ze op den rug liggen (Hannes knik). Hierbij buigen ze het lichaam sterk achterover en dan voorover, waardoor de rug tegen de onderlaag slaat en het dier opspringt. Zij leven op bloemen. Glimwormen zijn met de kniptorren verwant: het zijn ook springkevers.