Een besmettelijke ziekte in warme landen, die plotseling begint met koorts en gepaard gaat met een jeukende huiduitslag, welke op die van roodvonk en mazelen gelijkt. Gewrichtszwellingen komen er dikwijls bij voor.
De verwekker der ziekte is niet bekend, maar het is waarschijnlijk, dat de ziekte door een mug wordt overgebracht, dezelfde mug, die den verwekker der gele koorts overbrengt. Tusschen besmetting en uitbreken der ziekte verloopen 2—4 dagen. Gewoonlijk heerscht de ziekte algemeen, weinigen ontkomen er aan. Bij de meesten is ze niet ernstig en duurt ze slechts een paar dagen. Na herstel gaat de huid vervellen. Knokkelkoorts heeft dus vele verschijnselen met roodvonk gemeen: het plotselinge begin, de roodvonkachtige uitslag, devervelling na de genezing en de gewrichtszwellingen.
De vervelling is echter bij roodvonk anders, minder groote vellen en de gewrichtszwellingen zijn bij roodvonk zeldzaam. De frambozentong, kenmerkend voor roodvonk, treft men bij knokkelkoorts niet aan. Men heeft waargenomen, dat doorstaan van deze ziekte onvatbaarheid geeft voor gele koorts. Misschien is hierin de oorzaak te zoeken van het feit, dat ons Indië tot dusver van gele koorts verschoond bleef. De dierproef, die deze veronderstelling zou kunnen waarmaken, is echter niet gunstig uitgevallen. In 1928 heerschte de ziekte in Griekenland.
Aanvankelijk stierven er weinigen aan, later stierven veel kinderen, tengevolge van bijkomende longontsteking, hersenbloeding, bloedwateren en nierontsteking. Men ging toen jacht maken op de muggen, op dezelfde wijze als hier te lande bij de bestrijding van moeraskoorts is gedaan.De besmetting geschiedt van den grond uit en daarom is er weinig gevaar van besmetting, wanneer de planten staan op grond, welke nog geen kruisbloemige vruchten heeft gedragen. Er zijn streken in ons land (Langendijk), waar men jaren achtereen kool kan verbouwen, zonder door den knolvoet gehinderd te worden. Deze gronden zijn rijk aan kalk. Een sterke kalkbemesting is dan ook een goed bestrijdingsmiddel der ziekte. Voorts is de aanwezigheid van veel stalmest in den grond een gunstige omstandigheid voor de zwam. Men laat daarom de stalmest weg en bemest met kunstmest, vooral met salpeter.