Gepubliceerd op 18-08-2020

Klankverschuiving (taalkunde)

betekenis & definitie

Er is reden aan te nemen, dat Indiërs, Armeniërs, Grieken, Italiërs, Kelten en Slaven, vele eeuwen vóór onze jaartelling, één volk uitmaakten, en één taal spraken: het IndoGermaansch. Uit deze grondtaal ontwikkelde zich het Germaansch en Grimm, de stichter van de Germaansche taalwetenschap, stelde vast, dat hierbij vaste regels werden gevolgd, (wet van Grimm, de klankverschuiving).

Deze bestonden in de verandering van medeklinkers, in andere medeklinkers, die met hetzelfde spraakorgaan (lippen, keel, tanden), maar met verschillende kracht werden uitgesproken.De k, t, p zoowel als de kh, th en ph veranderden in blaasklanken, ter zelfder plaatse in mond of keel gevormd : het Lat. cornu in hoorn, tres in drie, pater in vader. De zachte ontploffïngsgeluiden b, g, d. veranderden evenals bh, dhen gh in harde, terzelfder plaatse gevormd, dus in p, k en t. Ego werd ik, decem werd tien.

Dit verschijnsel herhaalde zich in den boezem van het Germaansch omstreeks 500 na Chr. Dit wordt de tweede of Hoogduitsche klankverschuiving genoemd. Daardoor kwam er splitsing in het Hoogduitsch en het Nederduitsch (Scandinavisch, IJslandsch, Friesch, Engelsch, Nederlandsch). De k, t en p veranderden dikwijls in ch, ts en pf. Vooral met de t was dat regel: Zeit werd tijd. Holz werd hout.

< >