Gepubliceerd op 18-08-2020

Kassier

betekenis & definitie

In den tijd, toen men het papieren geld niet kende, had elke provincie en menige stad haar eigen munt. Toen de handel van Amsterdam zich ging ontwikkelen, gaven de kooplieden buiten de stad hun geld ter plaatse in bewaring, om het niet heen en weer te moeten meenemen.

Er waren personen, die van die bewaring een bedrijf maakten en zoo ontstond het kassiersbedrijf. De kooplieden gingen al spoedig hun geld niet meer afhalen, om daarmee zelf hun schulden te betalen, maar gaven aan hun schuldeischer een briefje, waarop een opdracht aan hun kassier was geschreven, om zekere som uit te betalen. Dat briefje heette kassiersbriefje, een betalingsopdracht, welke merkwaardigerwijs niet op naam, maar aan toonder was gesteld. Het gevolg daarvan was, dat het briefje niet terstond werd ingewisseld, maar als betaalmiddel gebruikt werd, van hand tot hand ging en soms wel een jaar in omloop bleef. Dat briefje deed dus denzelfden dienst als het latere bankbiljet. Amsterdam was in de l8de eeuw het middelpunt van den wereldgeldhandel en het kassiersbedrijf bloeide.

In 1780 werd de Stedelijke Wisselbank opgericht. Deze wisselbank was, behalve wisselkantoor voor vreemde muntspeciën, ook kassier, een samenvoeging van bedrijven, welke aan andere kassiers verboden was, daar dit tot misbruiken aanleiding kon geven. De kassiers met een wisselkantoor zouden, meer dan anderen, in de gelegenheid zijn, het meerwaardige, ongesnoeide geld uit te schieten en buiten omloop te brengen. Het verbod is evenwel nimmer gehandhaafd. Er waren in dien tijd wel 54 kassiers in Amsterdam. In den tijd der Fransche Revolutie was hun aantal geslonken tot 31. Toch werd in dien tijd nog het eerste groote kassierskantoor, de Associatiekassa, opgericht.De kassiers hadden, behalve het wisselbedrijf, spoedig het bankiersbedrijf ter hand genomen. Zij kochten wissels van hun klanten en konden dat veiliger dan anderen doen, omdat zij met de koopkracht van hun klanten het beste bekend waren. Zij wisten wat hun handteekening waard was en bovendien hadden zij ook geld van hen in bewaring als pand. Na de oprichting van de Nederlandsche Bank, die bankbiljetten uitgaf en na de ontwikkeling van den effectenhandel, nam het kassiersbedrijf in beteekenis af. De kassiers zochten nieuwe wegen, gingen geld opnemen tegen betaling van rente, gingen meer en meer aan geldhandel doen en aan handel in effecten. Thans is het kassiersbedrijf geheel op den achtergrond geraakt.

Tusschen kassier, bankier en effectenhandelaar is geen scherp onderscheid meer. Alleen de Associatiekassa legt zich in hoofdzaak op het kassiersbedrijf toe.

Het kassiersbedrijf is in het Wetboek van Koophandel geregeld. Deze wet verstaat onder een kassier iemand, aan wien, tegen genot van zeker loon, gelden ter bewaring en uitbetaling worden toevertrouwd. De Wet stelt dus den kassier voor als bloote bewaarder van gelden van een ander. Hij is niet tot rentevergoeding verplicht en is ook niet bevoegd, het ontvangen geld te beleggen of te gebruiken. Hij mag ook geen voorschotten geven en dus niet meer uitbetalen, dan hetgeen hij onder zijn berusting heeft. Het kassiersbedrijf in den zin der wet beperkt zich dus tot de uitbetaling van gelden aan de kas en buiten het kantoor, hetzij in de stad, hetzij door middel van correspondenten er buiten: het incassobedrijf dus.

De kassier is dus geen koopman, drijft geen eigen handel. Vandaar, dat de wet bepaalt, dat, wanneer een kassier zijn betalingen staakt, er een vermoeden van schuld bestaat. De strafbepalingen daarop zijn veel vroeger van toepassing op een kassier dan op een koopman.

Het woord kassier wordt thans ook gebruikt voor een beambte, die voor een ander kas houdt, het beheer ervan voert en de ontvangsten en uitgaven boekt.

< >