Gepubliceerd op 18-08-2020

Jute

betekenis & definitie

Indisch gras. Gonje.

Jute, Hennep. De bastvezels van een soort linde in Indië, die daar als een éénjarige plant groeit en ook wel als groente gegeten wordt. Men zaait jute in April; na drie maanden heeft ze reeds een hoogte van 3 meter en de stengel heeft dan een dikte van één cm. Men snijdt dan de stengels af, ontdoet ze van het blad en bindt ze in bossen, die op de wijze van vlas geroot worden. De bast laat dan los en kan verwijderd worden, waarna de bastvezels worden gedroogd en in den handel gebracht. Soms hebben zij een lengte van vier meter.

Zij hebben een zijdeachtigen glans, maar ze zijn niet zoo sterk als vlas- of hennepvezels. Men spint er garens van, die geweven worden, waarbij men de vezel met traan vet maakt. Die traan geeft aan juten weefsels den eigenaardigen geur. Het weefsel gelijkt, wanneer het geverfd is, op wol. Het blijft onder water lang goed, vandaar, dat men het gebruikt ter bekleeding van electrische kabels. Juten garens worden wel in linnen geweven.Te Rijssen is een fabriek, waar men er gonjezakken van maakt. Verder weeft men van jute: tapijten, loopers, tafelkleeden en gordijnen. Deze zijn zeer goedkoop en zien er goed uit, maar ze pluizen erg en zijn zeer brandbaar. Daartegen worden ze met waterglas doordrenkt.

< >