Een groote schouw met een vast dek, gebruikt als pont over een rivier en voortbewogen door den stroom. Aan de zijde van waar de stroom komt, heeft een gierpont twee of vier zwaarden en aan elk der einden een opklapbare brug.
Zij is in het midden verbonden aan het eind van een kabel, bevestigd aan een zwaar anker in het midden der rivier. Hierdoor kan een gierpont een kring beschrijven tusschen de landhoofden met het anker als middelpunt. De kabel is, behalve in het midden, ook aan het voor- en achtereinde van de gierpont bevestigd (door sprenkels). Wanneer de veerman een overtocht over de rivier wil maken, dan kort hij den voorsten sprenkel wat in, waardoor de pont eenigszins tegen den stroom gericht wordt. Daarop laat hij het achterste zwaard en vervolgens de andere zwaarden zakken en de pont beweegt zich dan door druk van het stroomende water vooruit met een gierende baan (afwijkend van de richting van de pont zelf). Wanneer de stroom niet steeds uit dezelfde richting komt, maakt men van een reeppont gebruik.
Een gierbrug bestaat uit twee vaartuigen met zware liggers erover, welke het brugdek dragen. Voor het overige verplaatst zich een gierbrug, op de wijze van een gierpont, welke slechts uit één vaartuig bestaat.
