Gepubliceerd op 18-08-2020

Druivensuiker

betekenis & definitie

Zetmeelsuiker, glucose, rechtsdraaiende suiker, een suikersoort, welke in het plantenrijk veel voorkomt, minder zoet is, minder voedingswaarde heeft en ook minder gemakkelijk kristalliseert dan rietsuiker. Druivensuiker is in groote harde, witte stukken en ook in fijne korrels in den handel en wordt gebruikt door banketbakkers en fabrikanten van kunsthoning.

De meeste druivensuiker is echter in den handel in den vorm van blanke stroop, omdat daarvan geen accijns wordt geheven.Die blanke stroop wordt uit aardappelen gemaakt. Zetmeel heeft nl. de eigenschap door verdunde zuren, verdunde alkaliën en door moutaftreksel te veranderen in druivensuiker. Indien de inwerking van die stoffen gedurende korten tijd geschiedt, dan ontstaat er stijfsel, hetwelk in koud water oplosbaar is. Bij langer inwerking wordt er zetmeelgom (dexrrine) gevormd. En bij nog langer inwerking ontstaat druivensuiker, welke geen plakkend vermogen meer heeft.

Van veel belang is de eigenschap van druivensuiker om te kunnen gisten, bij welke gisting alkohol en koolzuur ontstaat. Bij de bereiding van alkohol (aardappelspiritus) gaat men als volgt te werk: Eerst maakt men uit het aardappelzetmeel druivensuiker. Men kookt de aardappels met stoom en maakt er dan een pap van. Bij die pap voegt men gekiemde gerst (mout) en laat het mengsel twintig minuten bij een temperatuur van twintig graden staan; het zetmeel is dan in druivensuiker (blanke stroop) veranderd. Om daaruit alkohol te maken, voegt men er gist bij en laat men de pap bij 33 graden gisten. De druivensuiker splitst zich dan in alkohol en koolzuur.

Is de pap uitgegist, dan bevat zij 18 % alkohol. Deze wordt door koken overgehaald en wat er dan overblijft heet spoeling. Deze spoeling bevat al het eiwit van de aardappels en is voor veevoer geschikt.

Druivensuiker komt in opgelosten toestand in het celvocht van planten voor en is van belang voor de ademhaling van de plant; zij trekt nl. de zuurstof aan en gaat daarbij over in stoffen, noodig voor den groei der planten.

Verder is druivensuiker van beteekenis voor de stofwisseling. Het is de krachtbron in het lichaam. Het zetmeel met het voedsel opgenomen, verandert onder den invloed van het speeksel, de afscheiding van de alvleeschklier en van de darmkliertjes in druivensuiker, dat met het bloed naar de lever gevoerd wordt. De lever bewaart die suiker tijdelijk en geeft ervan naar behoefte aan het bloed af. Die druivensuiker is in de eerste plaats noodig voor de spieren, die bij hun werking druivensuiker als brandstof noodig hebben en er koolzuur en water uit vormen. In de spieren geschiedt dus het omgekeerde van hetgeen in de planten geschiedt, waar uit koolzuur en water druivensuiker wordt opgebouwd.

Er bestaat een ziekte van het gestel, suikerziekte genaamd, waarbij het vermogen der spieren om druivensuiker te verbranden, gestoord is. Bij die ziekte hoopt zich de druivensuiker in het bloed op en de nieren scheiden die overmatige hoeveelheid af in de urine, welke soms wel tot 10 % suiker kan bevatten.

Van de zuurstofaantrekkende werking van druivensuiker maakt men gebruik bij de herkenning en de sterktebepaling van druivensuiker in oplossingen. Indien men bij een alkalische oplossing van kopervitriool druivensuiker voegt, ontstaat bij verwarming een roode kleur, doordat er koperoxyde, Cu02, gevormd wordt door ontleding van het kopervitriool. Aan die roode kleur herkent men de aanwezigheid van druivensuiker in de oplossing.

Bij verzilvering van spiegels doet ook het zuurstofaantrekkende vermogen van druivensuiker dienst. Legt men glas in een zilveroplossing en voegt men druivensuiker bij die oplossing, dan scheidt zich het zilver af en zet zich neer op het glas. Rietsuiker of bietsuiker is een andere, samengestelde suikersoort, welke gesplitst kan worden in druivensuiker en vruchtensuiker.

< >