Gepubliceerd op 18-08-2020

Doopsgezinden

betekenis & definitie

Een godsdienstige secte, die in het begin der Hervorming ontstaan is. Terwijl Luther de leerstelling der „transsubstantiatie” (overgang van den wijn en het brood van het Heilig Avondmaal in het bloed en het lichaam van Christus) aanvaardde, vieren de Doopsgezinden het Avondmaal als een herdenking.

Men rekent als dag van ontstaan der secte den 25 Januari 1525 toen te Zürich de eerste doopsgezinde gemeente werd gesticht. De Doopsgezinden vormen tezamen niet een kerkgenootschap met oppergezag, maar een broederschap van doopsgezinde gemeenten. Elk van die gemeenten is zelfstandig, naar het voorbeeld der eerste christengemeenten. Elk kiest haar eigen leeraar, die geheel vrij is in zijn prediking. Zij noemen zich daarom geen kerkgenootschap, maar een „gemeenschap van geloovigen”. Hun leden worden niet „opgenomen” (bij den kinderdoop), maar zij „treden toe” door een belijdenis, door hen zelf opgemaakt.

De doop geschiedt op volwassen leeftijd naar Marcus 16 : 16: „Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”. De Doopsgezinden zweren niet, maar leggen een gelofte af volgens Mattheus 5 : 34, 35 : „Zweert ganschelijk niet, maar laat Uw woord zijn ja: ja en neen: neen.” Zij volgden het beginsel der weerloosheid en weigerden overheidsbetrekkingen; immers de overheid droeg het zwaard en de Doopsgezinde droeg geen wapenen.De kleine broederschap, die zich in 1550 te Amsterdam had neergezet, werd tot haar nadeel verward met de „Wederdoopers van Munster” (1533—1535), die geweld, gemeenschap van goederen, veelwijverij en opstand predikten. De Doopsgezinden van Munster zelf werden eveneens voor „Wederdoopers” aangezien en verdreven. Velen kwamen in ons land, waar zij de bekende „Twentsche Gemeente” vormden en aandeel hadden in de opkomst der Twentsche weverijen.

In Zwitserland heeft de leer zich niet uitgebreid, wel in Duitschland en Nederland. Ten tijde der Inquisitie toonden de Doopsgezinden zich zeer standvastig. Zij worden ook „Mennisten” of „Doopersen” genoemd naar hun voorganger Menno Simons, in 1496 te Witmarsum geboren. Na de Inquisitie werden ze ook door de Hervormden vervolgd: tot 1672 moesten ze in het geheim hun godsdienstoefeningen houden. Zij deden dat in schuren, waarvan er thans nog een te Twekkelo wordt aangewezen door een steen met opschrift. Hun kerkelijke handelingen werden niet als wettig erkend en hun huwelijken moesten in de Hervormde Kerk voltrokken worden.

Na 1672 werden zij burgerrechtelijk met de andere burgers gelijkgesteld; pas in 1795 kregen zij dezelfde rechten als de leden der andere kerkgenootschappen. Op uitnoodiging van Catharina van Rusland zijn in 1788 velen naar de Oekraïne uitgeweken, waar zij een bloeiende kolonie stichtten. Toen voor eenige jaren de toestand in Rusland hen met achterlating van hun goederen tot vertrek noopte, kwamen zij op hun doortocht naar Brazilië ook in ons land; ze herinnerden zich hun Hollandsche afkomst nog.

Ten tijde van de Republiek waren de Doopsgezinden in ons land stille, nijvere burgers, verdraagzaam, mild en ingetogen, de werkbijen van den Staat genoemd. Door hun eenvoudig, teruggetrokken leven vergrootten zij hun bezit. Zij hebben tal van hofjes gebouwd. In Twenthe zijn zij eenvoudig gebleven, maar in Holland hebben zij, ten tijde van den grooten bloei in de 17e eeuw, groote buitens gesticht met parken en boeierjachten. Justus van Maurik noemde Loenen de Mennistenhemel.

De bescheidenheid der Doopsgezinden bezorgde hun de naam van , ,De Stillen in den Lande”. Zij vormden een tegenstelling met Remonstranten, die liefst in het volle leven stonden. Zij waren gewoon hun bruiloften in stilte onder elkaar, maar op rijke wijze te vieren. Soms werden ze daarom gehoond en men sprak van de mennistenbruiloft voor het nachtwerk der gemeentereiniging. Ook vele andere zegswijzen waren toen in zwang: een mennistenleugen (niet de volle waarheid), een mennistenbroodje (met zoetigheid erop), een mennistenzusje (een bescheiden meisje). Men vertelt, dat toen de mennistenburgers bij het beleg van Alkmaar gedwongen werden steenen van de wallen op de Spanjaarden te werpen, zij bij elken steen, welke zij naar beneden wierpen, eerst riepen: „Pas op, daar komt er een!” In 1811 werd de „Doopsgezinde Sociëteit” opgericht tot steun van de Kweekschool voor hun predikanten. In 1930 waren er in ons land 68 duizend Doopsgezinden en over de geheele wereld een half millioen.

< >