De temperatuur, waartoe onverzadigde damp afgekoeld moet worden, om verzadigd te worden. Bij verdere afkoeling ontstaat verdichting.
Het dauwpunt van de dampkringslucht is dus de temperatuur, waarbij de aanwezige waterdamp de lucht geheel verzadigd heeft, zoodat bij daling van de temperatuur de dauw (waterverdichting) begint. Het dauwpunt van de lucht vergeleken bij de temperatuur, welke de lucht vóór de afkoeling bezat, geeft den vochtigheidsgraad van de lucht aan. De hoeveelheid water, welke de lucht opgelost kan houden, is evenredig met de temperatuur, zoodat de lucht bij hooge temperatuur een lage vochtigheidsgraad kan hebben en toch veel water bevatten kan.