Gewoonlijk wordt aangenomen, dat het Amsterdamsche peil een door nauwkeurige meting verkregen hoogte is van de gemiddelde eb- en vloedstanden van het IJ, toen het nog niet was afgesloten. Het Stadswaterkantoor te Amsterdam was nl. beroemd om zijn waarnemingen.
De wijze, waarop het peil verkregen is, blijkt echter niet bekend te zijn. Vast staat, dat het reeds in 1602 gebruikt werd als polderpeil der stad Amsterdam. Het komt ongeveer met den gemiddelden stand van het vrije IJ overeen en het peil der toenmaals bestaande kadekelders, bruggen en de diepte der stadsgrachten was daarmee in overeenstemming. De oudste merkteekens van het A.P. zijn groeven in peilsteenen in den Schreierstoren, de Nieuwebrugskeersluis, de Kolkwaterkeering en de Kraanwaterkeering met het opschrift: Zeedijkshoogte, zijnde negen voet vijf duijmen boven stadspeijl. Die groeven liggen dus 2,676 meter boven A.P. Later heeft men door waterpassen het A.P. naar de provinciën overgebracht en verder verspreid.
De nauwkeurigheid liet wat te wenschen over. In 1875 zijn nauwkeuriger waterpassingen verricht; de Waterstaat heeft die gegevens aangevuld en zoo is men gekomen tot het juiste vergelijksvlak, het zgn. Nauwkeurig Amsterdamsch Peil. Ook in Pruisen is het A.P. aangenomen als bepaling van de hoogte, nadat de bepaling van den gemiddelden waterstand van de Oostzee mislukt was.