Abdij is de naam, welke men vroeger algemeen aan een klooster gaf. In de geestelijke orden, na de 11de eeuw gesticht, heet de kloosteroverste prior, superior, rector of proost.
Vóór dien tijd heette de bestuurder van een mannenklooster abt, van een vrouwenklooster abdis en het klooster zelf heette abdij. Tegenwoordig verstaat men onder een abdij een klooster, behoorende tot een groote, oude orde en onderscheidt men een abdij van een priorij, een dochterklooster van een abdij, waarvan de prior nog onder den abt van de moederabdij staat. In enkele protestantsche streken (Hannover en Brunswijk) leeft de naam abt nog voort als titel van den bestuurder van een inrichting, welke uit een vroegere abdij is voortgekomen. Abdijen van den tegenwoordigen tijd zijn in ons land die van Oosterhout, van Lilbosch, van Vaals. De priorij van Tegelen, welke onlangs haar 50-jarig bestaan vierde, is pas van priorij tot abdij verheven.Vóór den tijd der Hervorming waren er vele abdijen. De meeste hadden veel grondbezit; vaak werden zij kernen van steden. In den Kruistochtentijd gaven velen hun goed aan de abdijen in bewaring met de toezegging, dat indien zijn niet terugkeerden, het goed in eigendom aan de abdij zou overgaan. Anderen gaven hun bezittingen aan een abdij wegens de veiligheid, welke zij daardoor genoten. Zoo kwam het, dat zooveel abdijen zulke groote bezittingen hadden. Er waren er, welke buitengewoon machtig waren.
De abt van zulk een abdij werd langzamerhand geheel onafhankelijk van den bisschop. De monniken kozen zelfstandig hun abt en hun keuze werd rechtstreeks aan den Paus ter bekrachtiging aangeboden. Zóó’n abt stond in waardigheid gelijk aan den bisschop. Hij droeg diens waardigheidsteekens: mijter, staf en ring. Zóó machtig waren er echter maar enkelen en dus onderscheidde men gemijterde en ongemijterde abten.
Als kloosterling deden de abten gelofte van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid. Voor velen golden die geloften voor hun geheele leven. Dat waren de geestelijke abten in tegenstelling met de wereldlijke abten van later tijd. Het was namelijk gebruik geworden, dat de abt niet meer gehouden was de kloostergeloften af te leggen, het was voldoende, wanneer hij gehoorzaamheid aan de Kerk en kuischheid beloofde. Ook bond hij zich daartoe niet voor zijn geheele leven. Niet altijd nam de wereldlijke abt zelf de bediening van den godsdienst voor de kloostergemeenschap waar: meestal droeg hij die aan den prior op, terwijl hij zelf buiten de abdij woonde.
Ten slotte werden er zelfs leekenabten benoemd, die geheel buiten de gemeenschap der kloosterlingen stonden en alleen het inkomen der abdij trokken. Dat waren ,,niet-regeerende abten”, dikwijls krijgslieden aan wie de katholieke vorst het genot der abdijgoederen had geschonken. Zoo kon de koning van Frankrijk eertijds over de begeving van twee honderd abdijen beschikken. De rijkste gingen aan den adel; de minder rijke aan de geleerden (abbaye des savants). Ten tijde der Bourbons waren er in Frankrijk vele edellieden en jongelui van goeden huize, die in de godgeleerdheid gingen studeeren zonder priester te willen worden. Zij dongen dan naar de inkomsten van een abdij en indien zij er geen kregen, werden zij onderwijzer of schrijver, welke ambten van anderen aard waren dan thans. Bij de omwenteling van 1795 zijn die stichtingen opgeheven, maar nog in den tegenwoordigen tijd is „Monsieur l’abbé” in Frankrijk een titel, een beleefdheidsvorm, waarmede men een geestelijke aanspreekt, zooals ten onzent met „Eerwaarde Heer”.
In ons land, vooral in het Noorden, zijn er vele abdijen geweest. De oudste en belangrijkste in die streek was de abdij van Klaarkamp bij Rinsumageest, waarvan thans nog de Romaansche kerk staat. Die abdijkerken werden vaak zeer kunstvol gebouwd. Deze abdij is gesticht door de Cistercienser monnikenorde, een afdeeling van de Benedictijnen uit het klooster te Dijon, in de tweede helft der 12de eeuw. De abdij van Bloemkamp en die van Aduard in Groningen (1192) zijn dochterinrichtingen ervan. Deze abdijen brachten het tot grooten roem door het nuttige werk dat de bewoners, de witte monniken, daar hebben verricht door uitgestrekte meren droog te maken, dijken en wegen aan te leggen.
Belangrijk was ook de abdij van Ludingskerk en Oldeklooster in Friesland en Wittewierum in Groningen. Zij legden de grondslagen voor onze beschaving. De monniken schreven oude handschriften over en hielden goede kronieken bij; hieraan ontleenen wij grootendeels de kennis van onze vaderlandsche geschiedenis.
In Zeeland had men eertijds verscheiden stadskloosters, waarvan de tegenwoordige abdij van Middelburg de voornaamste was. Zij werd in het begin der 11de eeuw gebouwd en haar bezittingen waren zeer uitgestrekt. Toen zij later door brand geteisterd was, is ze in kleiner omvang herbouwd en daarbij gewijzigd. Tegenwoordig bestaat de Middelburgsche abdij uit eenige gebouwen om een binnenplein, uit een pas herstelde kloostergang en uit de Nieuwe Kerk met een 87 meter hoogen toren: de Lange Jan van Middelburg met de Nieuwe Kerk, waarin de grafteekens van graaf Willem van Holland en van de zeehelden Jan en Cornelis Evertsen. Daar was in 1509 een schitterende vergadering van de ridders van het Gulden Vlies. De schatrijke abt van Middelburg woonde op het kasteel Westerhoven, een prior zorgde voor de kerkelijke bediening.
Later vergaderden daar de Staten van Zeeland. De afgevaardigden huisden in gebouwen, welke door een kastelein werden verzorgd. Uit dat kasteleinschap is het tegenwoordige hotel „De Abdij” voortgekomen. Het is een gedeelte dat de eigenaar der abdijgebouwen, het domein, in het begin der vorige eeuw heeft verkocht en dat thans in vorm zoo ongunstig afsteekt bij de overige gebouwen der oude abdij, waarin het Rijksarchief is gehuisvest en waar de Provinciale Staten vergaderen. De Statenzaal bevat de beroemde geweven behangsels van Jan de Maegt, voorstellende zeegevechten tusschen Hollanders en Zeeuwen.
Van bijzonder belang was de abdij van Egmond. Deze is buitengewoon rijk en machtig geweest. Zij had grondbezit tot Delft toe en het begevingsrecht van tal van kerken. Van al die pracht is niets meer over dan de herinnering. De geschriften der abdij bevinden zich in het Rijksarchief te ’s-Gravenhage en in het gemeentearchief te Leiden. Vele zijn van hoog belang voor de geschiedenis uit den graventijd.
Er bestaan plannen om de oude abdij van Egmond te herbouwen. Reeds is daar een voorloopig klooster gesticht, een priorij van de Benedictijnen van Oosterhout.