Soort van bladkevertjes, die zich met bladmoes voeden. Zij zijn 2,5 mm lang, glinsterend zwart, met een gele streep over de dekschilden.
Zij hebben dikke dijen en kunnen goed springen. Zij overwinteren in den grond, komen in het voorjaar te voorschijn, leggen eieren aan de onderzijde van jonge kruisbloemige planten (kool, raapsteel, radijs). De larven boren in de blaadjes, zijn na een week volwassen, verpoppen in den grond en komen na een paar weken als kever naar boven. Zoo komen in denzelfden zomer eenige geslachten na elkander. In het najaar komt er een geslacht, dat in den grond overwintert. Aardvlooien zijn zeer schadelijk in moestuinen, waar zij het alleen op de pas opgekomen plantjes hebben gemunt.
Niet de larve, doch de kever veroorzaakt de schade. Men bestrijdt ze door onkruiden te verwijderen. Men vangt ze op planken met teer bestreken; ook bestrooit men den tuin met zand, waaraan wat petroleum is gevoegd. De vlooien blijven dan eenige dagen weg en de plantjes krijgen in dien tijd gelegenheid zich te ontwikkelen. Tabakswater helpt ook wel.
