Hier de laatste WoordHoek op ENSIE.
Het Nederlands telt een hoop verschillende afscheidsgroeten. Denk bijvoorbeeld aan ajuu(s), dag, doei, gegroet, houdoe, later(s), saluut, tot ziens en vaarwel.
Zelf heb ik een zwak voor tabee. Ik associeer die afscheidsgroet met mijn vroege jeugd, die ik doorbracht in Den Haag. Ik had toen een Indisch speelkameraadje. Aan het eind van een speeldag riep hij altijd ‘Nou tabee! Tot morgen!’ Ik nam die groet op m’n zevende mee naar Rotterdam, tot verbazing van m’n nieuwe klasgenootjes. Althans: zo herinner ik me dat, maar zoals bekend is het geheugen onbetrouwbaar.
Dat de afscheidsgroet tabee vaak is gebruikt door mensen uit voormalig Nederlands-Indië, lijkt me wel aannemelijk, want dit woord komt uit het Maleis. In die taal betekent tabe (dus met één e) ‘dag’ of ‘gegroet’.
Laatste WoordHoek
Dit is mijn laatste WoordHoek voor ENSIE. Of ik er elders mee door zal gaan weet ik niet, maar ik vermoed dat ik er af en toe eentje zal publiceren op Neerlandistiek. Ik schrijf die rubriek inmiddels al 25 jaar en heb er nog steeds lol in.
Zeker is dat ik bij het schrijven van taalstukjes vaak zal kijken op ENSIE, al was het maar vanwege de vele bijdragen aldaar van de Vlaamse taalkundige Marc De Coster. Weinig mensen documenteren de geschiedenis van woorden zo grondig als hij. Tabee is daar een goed voorbeeld van.
‘Dats Maleits’
De Dikke Van Dale vermeldt dat we dit woord kennen sinds 1906. De etymologiebank – doorgaans een fantastisch naslagwerk – brengt je wat dit betreft niet veel verder. Ook daar luidt de datering: 1906.
Nee, dan het tabee-lemma van Marc De Coster op ENSIE. Hij weet die datering ruim tweehonderd jaar te vervroegen: van het begin van de twintigste eeuw helemaal terug naar de tijd van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Hij doet dit met een citaat uit De meid juffrouw, een klucht uit 1685 van Pieter de la Croix. Daarin zegt iemand: ‘Tabé Sinjoor.’ Wat als reactie oplevert: ‘Dats Maleits’ (dat is Maleis).
Dat dit geen geïsoleerde vindplaats is, zoals taalkundigen dat noemen, blijkt uit een liedje getiteld ‘Een nieuw Oostindis-lied’, opgenomen in de bundel De vrolyke zang-godin uit 1713. Daarin staan de zinnen:
‘Tabee Sinjoor, tabee towangh’,
Sprak daar dat vrouwtje aardig,
Waarop ick haar wat nader quam.
’t Was op sijn Maleis seer vaardig.
Die eerste regel moet je lezen als ‘Goedendag sinjoor, goedendag toean’ [heer, meester]. Kennelijk genoot dit ‘Oostindis-lied’ enige populariteit, want tot aan het begin van de negentiende eeuw is het opgenomen in diverse liedbundels.
De boeventaal
Vervolgens somt De Coster ruim twintig vindplaatsen op voor het woord tabee, van 1906 tot 2020, in verschillende spellingvarianten. Zo trof hij het onder meer aan als tabé, tabbé en tabeh. Ervaring leert dat het enorm tijdrovend kan zijn om dergelijke spellingvarianten te vinden.
Het interessantst van die bewijsplaatsen is dat ze een goed beeld geven van de gevoelswaarde van deze afscheidsgroet. Die bron uit 1906, die we terugvinden als datering in de Dikke Van Dale en bij de etymologiebank, is een Bargoens woordenboekje getiteld De boeventaal van de Amsterdamse politiecommissaris W.L.H. Köster Henke. Ook diverse andere bronnen uit het begin van de twintigste eeuw komen uit dat domein. Zo vond De Coster deze afscheidsgroet in het werk van onder meer M.J. Brusse, Israël Querido en Willem van Iependaal – schrijvers die vaak criminelen portretteerden.
Kennelijk werd de afscheidsgroet tabee indertijd dus als enigszins platvloers of volks beschouwd. Zeg maar: als informeel – een oordeel dat de Dikke Van Dale nog altijd bij dit woord vermeldt.
Hoe lang dit zo is ervaren, weet ik niet. De Coster citeert ook uit een bekend jeugdboek van Cissy van Marxveldt uit 1919, De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul. Daarin zegt iemand: ‘Je ziet, dat ik door mijn stof heenraak, want ik begin met vullingen te werken. En daarom tabbé. Dat zegt Kees altijd. Maar ik weet niet, hoe je het schrijft.’
Afscheid van een Jan Fuselier
Het bekendst werd deze afscheidsgroet door een liedje van Louis Davids (1883-1939) getiteld ‘Nou tabé dan’. Het gaat om een lied uit 1920 waarin een ‘Jan Fuselier’, een eenvoudige soldaat, afscheid neemt van z’n Amsterdamse familie. Hij heeft getekend voor zes jaar dienst in ‘Jan Oost’, in Nederlands-Indië dus. Op YouTube zijn verschillende versies van dit lied te zien en te beluisteren. Het refrein luidt:
Nou tabé dan, ik groet je, mijn mooi Amsterdam,
de kapitein staat al op de brug.
Geef me nog een poot, aanstonds gaat de boot.
Nou tabé ik kom over zes jaartjes terug.
Davids zal met opzet voor de afscheidsgroet ‘nou tabé’ hebben gekozen. Zonder twijfel vond hij die passen bij een eenvoudige Amsterdamse jongen die als soldaat gaat dienen. Want zowel het Amsterdams als de soldatentaal werd indertijd als plat of informeel beschouwd.
Goed, tot zover WoordHoek op ENSIE. Tabee en wellicht tot elders.