WoordHoek

Ewoud Sanders (2025)

Gepubliceerd op 13-12-2023

Leesvaardigheid en leesbevordering

betekenis & definitie

Leesvaardigheid: het is natuurlijk maar een woord, maar wel een woord dat in toenemende mate is omgeven door heftige emoties.

Dat komt door een recent rapport. Volgens het internationale PISA-onderzoek bungelt Nederland in Europa onderaan als het gaat om leesvaardigheid.

Inmiddels kan op een op de drie vijftienjarigen in Nederland niet meer goed lezen. Hij of zij loopt het risico laaggeletterd van school te gaan. Die leerlingen zullen allerlei teksten niet goed kunnen begrijpen: bijsluiters bij medicijnen, e-mails van de overheid en veiligheidsinstructies op de werkplek bijvoorbeeld. Dat laatste is momenteel al aan de hand. Belangrijke oorzaak: het almaar stijgende lerarentekort.

In de stukken hierover kwam ik woorden tegen als schrikbarend, verbijsterend, rampzalig en zorgwekkend. Ik vind het zelf in de eerste plaats diep beschamend. Hoe is het toch mogelijk dat een welvarend land als Nederland het niet voor elkaar krijgt om dit beter te organiseren? Om deze dalende trend, die al jaren gaande is, om te buigen? De consequenties van laaggeletterdheid zijn immers enorm. Niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook maatschappelijk.

Zeewaardigheid
Om de leesvaardigheid te vergroten, moet je doen aan leesbevordering. Je zou denken dat die woorden al zo oud zijn als bijvoorbeeld de boekdrukkunst, maar dat is niet zo.

Wie in digitale bestanden op zoek gaat naar de oudste vindplaatsen voor het woord leesvaardigheid, komt herhaaldelijk terecht bij rechtvaardigheid en zeewaardigheid. Het gaat hier om leesfouten van tekstherkenningssoftware. Anders dan Nederlandse jongeren kunnen computers steeds beter lezen, maar nog niet foutloos.

De oudste vindplaats voor het woord leesvaardigheid dateert van 1905. De bron is een rapport over de kwaliteit van het middelbaar onderwijs in Nederland. Er werden flinke regionale verschillen geconstateerd. In Haarlem bijvoorbeeld, waren de resultaten redelijk. Maar de onderzoekers waren kritisch over een school in Groningen. Over het vak ‘lezen’, dat kennelijk werd geïnterpreteerd als voorlezen, constateren ze:

‘Voor het onderzoek in dit vak werd de stof gekozen, uit veel gebruikte leesboeken. De resultaten kunnen niet onbevredigend genoemd worden, al moet ook worden toegestemd, dat sommige candidaten veel tekort schoten in die leesvaardigheid, waaraan de school zooveel behoefte heeft. Bij nog al te velen is lezen meer het opnoemen van de woorden dan het opnemen en teruggeven van de gedachten.’

Ik kan niet nalaten om ook te citeren wat de commissie schrijft over het vak Nederlands:

‘Ontegenzeggelijk zit het zwak in het gebruik van de taal, want werkelijk flink schriftelijk werk werd weinig geleverd. Eene opgave, om een niet onbekend woord in een goed gebouwden zin te gebruiken, deed bij een aanzienlijk percent niet veel meer dan schooljongenswerk tevoorschijn.’

Ik weet niet hoe de oorspronkelijke opdracht was geformuleerd, maar mocht dit zijn geweest ‘gebruik een niet onbekend woord in een goed gebouwden zin’, dan zou ik daar zelf ook moeite mee hebben gehad.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw maakte het woord leesvaardigheid aarzelend opgang. In 1912 debuteerde het in de Tweede Kamer, in een verslag van een schoolopziener. Pas vanaf het begin van de jaren zeventig wordt het geregeld in het parlement gebruikt. Zo constateerde een parlementariër in 1985 ‘stagnaties in het verwerven van leesvaardigheid’. Het ging hierbij overigens niet over de vaardigheid in het voorlezen, maar over wat later vaak ‘begrijpend lezen’ is genoemd.

Leesbevordering
Slechts kort daarvoor was het woord leesbevordering geïntroduceerd. In kranten vinden we dit sinds 1982. Onder de kop ‘De nieuwe generatie verstaat alleen nog reclametaal’, bepleitte de journaliste Anneke van Ammelrooy in de Volskrant een groter aanbod aan boeken en lectuur. ‘Het gaat er om, dat al datgene wat er aan kennis, ervaring en cultuur in het boekenarsenaal ligt opgeslagen, bereikbaar blijft […]. Elke vorm van leesbevordering zou zich daar op moeten richten.’

Interessant is wat Van Ammelrooy aanwijst als oorzaken voor de toenemende ontlezing: in de eerste plaats ‘Kinderen kijken steeds meer televisie’. Vervolgens wijst zij op iets dat toen kennelijk nog ‘electronische media’ werd genoemd. ‘Als de electronische media zich nog verder uitbreiden – en dat zullen ze zeker doen – zal er nog minder ruimte overblijven voor het boek.’

Van Ammelrooy schreef dit in 1982 – toen het internet nog in de kinderschoenen stond. Met terugwerkende kracht kun je stellen: zij had een vooruitziende blik.

< >