wanneer de priester (Kohen) het volk zegent, doet hij dit nog steeds overeenkomstig de daartoe gegeven opdracht in Num. 6:27. 'Zij zullen Mijn naam leggen op de kinderen Israëls en hen zegenen. De daartoe opgeroepene gaat dan op de Biema staan, laat zich de handen wassen door een Leviet zoals dat eertijds ook geschiedde in de tempel.
Als er onverhoopt geen Leviet aanwezig is, moet een eerstgeborene die taak overnemen. Zodra het eerste woord klinkt van het hoofdgebed - waarvan de zegen een onderdeel vormt - gaat de priester voor de heilige Ark staan en slaat de gebedsmantel over het hoofd. Zodra de voorganger het woord voor priester roept (Kohen) draait de priester zich om en gaat met het gezicht naar de gemeente staan, heft zijn handen op, strekt die horizontaal, terwijl de vingers niet gesloten zijn. Zo wordt de zegen ’opgelegd’ en ondertussen zegt de voorganger ieder woord voor. Daarna wendt de priester zich opnieuw naar de heilige Ark en zegt: ‘God ik heb mijn plicht gedaan, geeft Gij hen nu Uw zegen’.De inhoud van de priesterzegen - andere benaming Aäronitische zegen - is vermeld in Num. 6:24-26.
Ook thans geldt nog dat de priester een afstammeling van Aäron moet zijn. In tegenstelling tot het Protestantisme en Katholicisme wordt nadrukkelijk gesproken over ’het opleggen van de zegen’ en niet over ’het geven van de zegen’.