Naam van twee romeinse auteurs en hoge ambtenaren uit de romeinse keizertijd, ter onderscheiding aangeduid als Plinius maior (de Oudere) en Plinius minor (de Jongere).
1. Plinius maior, auteur van het meest omvangrijke en gevarieerde wetenschappelijke werk dat de oudheid ons heeft nagelaten, met → Varro (1), die meer vorser was dan de verzamelaar Plinius, de voornaamste vertegenwoordiger van de romeinse wetenschap.
I. Leven
Gaius Secundus werd te Comum (Como) geboren in 23 of 24 nC uit een familie die tot de ridderstand behoorde. Tijdens zijn opvoeding te Rome oefende de dichter → Pomponius (2) Secundus grote invloed op hem uit. In 47 diende hij onder Corbulo als cavalerie-officier in Germania Inferior, waarheen hij in 57 onder Pompeius Paulinus terugkeerde. Of hij ook in het Oosten diende en onder Titus deelnam aan het beleg van Jeruzalem, is een omstreden kwestie. Vanaf 70 was Plinius een voortreffelijk procurator in verschillende westelijke provincies (Narbonensis, Africa, Belgica, Hispania Citerior). Met → Vespasianus stond hij in nauw persoonlijk contact.
In 79 commandeerde hij de vloot te Misenum. Hoe zijn onverzadigbare weetgierigheid hem ertoe bracht om de uitbarstende Vesuvius te benaderen (79), waarbij hij door de verstikkende asregen om het leven kwam, vertelt een beroemde brief van zijn neef Plinius minor (6, 16).
II.Werken
Deze verbazingwekkend actieve man, die geen minuut ongebruikt voorbij kon laten gaan, verdeelde zijn vrije tijd tussen lectuur, het maken van notities en het publiceren van een indrukwekkend oeuvre. Verloren gegaan zijn daarvan De iaculatione equestri (Spieswerpen te paard), Bellorum Germaniae libri XX (De oorlogen in Germanië), De vita Pomponii Secundi (Het leven van P.S.), Studiosi libri III (De student; over de opleiding tot redenaar), Dubii sermonis libri VIII (Omstreden taalgebruik) en een door Tacitus in zijn Historiae gebruikt geschiedwerk A fine Aufidii Bassi libri XXXI (Vanaf het einde, nl. van het werk, van → Aufidius Bassus). Bewaard zijn alleen Naturalis historiae libri XXXVII, opgedragen aan Titus in 77 nC, een geweldig compilatiewerk, met inhoudsopgave en bibliografie van honderden auteurs (boek 1), behandelend de kosmografie (boek 2), geografie en etnografie (3-6), de mens (7), de zoölogie (8-11), de botanie (12-19), plantaardige medicamenten (20-27), dierlijke medicamenten (28-32) en de mineralogie, met toepassing in medicijnen en schone kunsten (33- 37). Plinius vermeldt overal zijn bronnen, maar zonder dat duidelijk wordt wat uit eerste, tweede of derde hand wordt gebruikt. Hij heeft een patriottische voorkeur voor romeinse bronnen (o.a. Varro).
Het voornaamste bezwaar tegen het werk is dat het vrijwel geheel op lectuur en nauwelijks op waarneming en experiment gebaseerd is. Gebrek aan wetenschappelijke kritiek wordt niet gecompenseerd door een vaak treffende frisheid van beschrijving, grote belangstelling voor de menselijke kanten van alle zaken, een alles doordringende stoïsche inspiratie in zijn kijk op natuur en mens, een telkens opduikend moralisme der soberheid. Zijn stijl is doorgaans moeizaam, maar van bepaalde passages heeft hij retorisch veel werk gemaakt.
III. Invloed
Het veelvuldig gebruik van Plinius’ werk door excerptoren en epitomatoren in de late oudheid - zie Medicina Plinii, Serenus, Solinus - heeft gelukkig niet tot verlies van het origineel geleid. → Martianus Capella en Isidorus van Sevilla gebruikten het bij de samenstelling van hun encyclopedische werken, voor de middeleeuwen was het een belangrijke bron van kennis.
Lit. Bibliografische overzichten: H. le Bonniec, Bibliographie de l’Histoire Naturelle de Pline l’Ancien (Paris 1946). R. Hanslik, Forschungsbericht P. der Ältere (Anzeiger für die Altertumswissenschaft 8, 1955, 193-218; 17, 1964, 65-80). - Uitgaven: editio princeps: Venetië 1469. Beste moderne edities: L. von Jan IC. Mayhoff, Plini Naturalis Historiae libri XXXVII 1-5 (Leipzig 1892-1909). Met engelse vertaling: H. Rackham/W.
H. Jones/D. E. Eichholz, Pliny, Natural History 1-11 (Loeb Class. Libr., London 1938-1962). Met franse vertaling: J. Beaujeu/A.
Ernout/R. Pepin/E. de Saint-Denis/ H. le Bonniec/H. Gallet de Santerre/J. André e.a., Pline l’Ancien, Histoire Naturelle 1-37 (Paris 1947vv; bijna compleet). Engelse vertaling en commentaar: K. Jex-Blake/E.
Seilers, The Elder Pliny’s Chapters on the History of Art (London 1896, schicago 1968). K. C. Bailey, The Elder Pliny’s Chapters cn Chemical Subjects 1-2 (London 1929- 1932). Studies: K. Ziegler/W. Kroll/H.
Gundel/W. Aly/R. Hanslik (PRE 21, 271-439). GRL 2, 768-783. - F. Münser, Beiträge zur Quellenkritik der Naturgeschichte des P. (Berlin 1897 = 1965). W.
Kroll, Die Kosmologie des älteren P. (Breslau 1930). K. G. Sallmann, Die Geographie des älteren P. in ihrem Verhältnis zu Varro (Berlin 1971).
2. Plinius minor, neef en aangenomen zoon van Plinius (1), na Cicero de ons best bekende romeinse persoonlijkheid. Als loyale, geletterde, humane, ietwat zelfingenomen gentleman vertegenwoordigt hij het beste dat de keizertijd te leveren had, maar hij was tegelijk getuige van de beperkte levenssfeer van zulk een gentleman.
I. Leven
Geboren te Comum (Como) in 61 of 62 nC, werd Gaius Plinius Caecilius Secundus in 79 geadopteerd door een oom van moederszijde, → Plinius maior, die evenals zijn voogd, de hooggeplaatste Verginius Rufus, en de pedagogen Nicetes Sacerdos en Quintilianus grote invloed op zijn vorming hadden. Reeds op zijn 19e jaar trad Plinius als pleiter op. Hij doorliep de gehele cursus honorum, was praetor in 93, consul suffectus in 100. Als consul hield hij de obligate lofrede op keizer Traianus (Panegyricus) en verdedigde hij samen met zijn vriend Tacitus de bewoners van de provincie Africa door een aanklacht tegen hun proconsul Marius Priscus. Van 111 tot 113 was hij procurator van Bithynia. Daar schijnt hij ook gestorven te zijn.
Bijzonder gelukkig was het huwelijk met zijn derde echtgenote Calpurnia; het bleef echter kinderloos. Brieven en inscripties getuigen van Plinius’ schenkingen ten gunste van zijn vaderstad Comum.
II. Werken
Van Plinius’ verloren werk verdienen vermelding zijn verzen - hij toont zich trots ook in luchtige trant te kunnen schrijven - en zijn redevoeringen voor het hof der → centumviri, waarvan hij er een aantal na zorgvuldige revisie uitgaf. Bewaard is de → Panegyricus ad Traianum, zij het in eindeloos gecorrigeerde en uitgewerkte vorm: een boeiend document betreffende de politieke sfeer onder een liberale keizer, overdadig en breedsprakig in zijn lof, maar interessant als ’vorstenspiegel’.
Veel belangrijker echter zijn de negen boeken met 247 brieven, geschreven tussen 97 en 109; maar de volgorde, chronologisch of niet, is het voorwerp van veel meningsverschil. Voorbeeld zijn de brieven van Cicero, maar het grote verschil is dat Plinius’ brieven voor publicatie bestemd waren en dientengevolge een veel meer bestudeerde vorm hebben. Vele ervan zijn zeer onderhoudende causerieën over allerlei onderwerpen uit het sociale en literaire leven. Deze 247 brieven, die overgeleverd zijn in drie handschriftenfamilies, worden gevolgd door een tiende boek, waarvan de tekst op één verloren gegaan handschrift is gebaseerd, met 121 brieven die Plinius met keizer Traianus wisselde vanuit Bithynië, een unieke documentatie betreffende de bestuurlijke en persoonlijke relaties van een hoge ambtenaar met zijn keizer; het bekendst zijn de brieven die zij schreven over het optreden der christenen.
Plinius minor is in literair opzicht een vertegenwoordiger van de door Quintilianus ingezette classicistische reactie, die echter toch veel van de moderne ontwikkelingen overnam. Laatantieke epistolografen als → Sidonius Apollinaris volgden hem na; humanisten als Politianus en Erasmus ondergingen zijn invloed.
Lit. Bibliografische overzichten: R. Hanslik, Forschungsbericht Plinius der Jüngere (Anzeiger für die Altertumswissenschaft 8, 1955, 1-18; 17, 1964, 1-16). J. Beaujeu, Pline le Jeune 1955- 1960 (Lustrum 6, 1961, 272-303). Uitgaven: editio princeps van L. Carbo (Venetië 1471). Beste moderne edities: M.
Schuster/R. Hanslik, Plini Caecili Secundi Epistulae et Panegyricus (Leipzig 1958). S. E. Stout, P., Epistulae (Bloomington 1962). R.
A. Mynors, C. Plini Caecili Secundi Epistularum libri decem (Oxford 1963). Met franse vertaling: A.-M. Guillemin, Pline le Jeune, Lettres 1-3 (Paris 1927v). M. Durry, Pline le Jeune, Lettres, livre X, Panégyrique de Trajan (ib. 1947). Met engelse vertaling: B.
Radice, Pliny the Younger, Letters and Panegyricus 1-2 (Loeb Class. Libr., London 1969). Met uitvoerige inleiding en italiaanse vertaling: F. Trisoglio, Opere di Plinio Cecilio Secondo 1-2 (Turijn 1973). Duitse vertaling: A. Lambert, P. der Jüngere, Sämtliche Briefe (Zürich 1969). Commentaren: M. Durry, Pline le Jeune, Le Panégyrique de Trajan (Paris 1938). A.
N. Sherwin-White, The Letters of Pliny, A historical and social commentary (Oxford 1966). Index: X. Jacques/J. van Ooteghem, Index de Pline le Jeune (Bruxelles 1965). Studies: M. Schuster (PRE 21, 439-456). GRL 2, 656-673. - A.-M.
Guillemin, Pline et la vie littéraire de son temps (Paris 1929). M. Dragicevic, Essai sur le caractère des lettres de Pline le Jeune (Mostar 1936). S. E. Stout, Scribe and Critic at Work in Pliny’s Letters (Bloomington 1954).
L. Vidman, Étude sur la correspondance de Pline le Jeune avec Trajan (Praag 1960). H. Buetler, Die geistige Welt des jüngeren Plinius. Studien zur Thematik seiner Briefe (Diss. Zürich 1967, Heidelberg 1970). [Leeman]