Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

PIETAS

betekenis & definitie

Pietas noemden dë Romeinen de deugd die erin bestond zijn plichten na te komen jegens de leden van de eigen familia, zowel de reeds gestorvene (di parentes) als de nog in leven zijnde bloedverwanten, inzonderheid de ouders. In een later stadium beduidde pietas ook vroomheid en schroom jegens de goden in het algemeen, terwijl het vaderland als dusdanig en later de keizer eveneens aanspraak konden maken op de pietas van de burger.

De keizer zelf beoefende ten aanzien van de goden en de overige leden van het keizerlijk huis de pietas die hij belichaamd vond in de oeroude pius Aeneas.Het begrip pietas werd vroeg tot een godin gepersonifieerd. In 181 vC werd haar door Manius → Acilius (3) Glabrio een tempel gewijd op het Forum holitorium, op de plaats van het latere Marcellus- theater. Een tweede tempel, van onbekende datum, bevond zich bij de Circus Flaminius. In 22 nC beloofde de senaat aan Pietas Augusta (de vergoddelijkte keizerdeugd) een altaar, dat evenwel pas in 43 nC werd ingewijd. Iconografisch zijn vooral de talrijke pietas-munten van belang met als voornaamste symbool de ooievaar (ciconia pietati cultrix).

Lit. G. Wissowa (Roscher 3, 2499-2506). C. Koch (PRE 20, 1221-1232). W.

Köhler (EAA 6, 160). - F. S. Kleiner, The Flamen of the Ara Pietatis (AJA 75, 1971, 391-394). [van Uytfanghe]

< >