Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

PATROS

betekenis & definitie

Patros, hebreeuwse vorm (patros) bij Js 11,11, Jr 44, 1.15, Ez 29,14 en 30,14 van p3-t3-rsy ’het land van het zuiden’, een naam van Opper-Egypte in het Late Tijdperk en in het demotisch. In het OT staat hij in tegenstelling met misrajîm, de hebreeuwse naam van de Delta, en maakt duidelijk dat in de tijd van de profeten Beneden-Egypte veelal door eigen dynasten bestuurd werd.

De Septuagintavorm Παθουρης in Ir 51,1.15 en Ez (met de variant Φαθωρης in hss van Ez) staat dichter bij de transcriptie Paturesi van de assyrische annalen (bv. ANET 290). Hebreeuws overtoont een tussenstadium van de ontwikkeling van /u/ tot /è/ in rúsyu > rusi > roesi > rèsi (J. Vergote, Grammaire copte. Ib. Partie diachronique, Louvain 1973, 68).Lit. Simons 570. J. Leibovitch, Pathros (Buil. Inst. d’Ég. 17, 1934v, 69-82) tracht te bewijzen dat de naam op een streek buiten Egypte doelt. [Vergote]

< >