Palmyra (Παλμυρα), hellenistisch-romeinse stad in Syrië, gelegen bij een oase aan de karavaanweg die de havens van de Middellandse Zee verbond met de gebieden aan Euphraat en Rode Zee, ca. 230 km ten noordoosten van Damascus Op een kleitablet uit Mari (18e eeuw vC) luidt haar naam Tadmor, die door verwarring met tamar (’palmboom’) de latere naam Palmyra heeft opgeleverd. De stad wordt in de bijbel wel genoemd, maar zij kwam eerst onder romeins gezag (vanaf ca. 15 nC) tot grote bloei.
In 129 nC bezocht Hadrianus de civitas libera, die toen de naam Palmyra Hadriana aannam. Blijkens een lange, tweetalige inscriptie (thans in Leningrad) werd in 137 nC op alle doorgevoerde producten belasting geheven. In 211 kreeg Palmyra de officiële status van colonia, welke het tot 260 behield, toen Odaenathus door zijn zege op de perzische koning Sapor vorst van Palmyrene werd. Tijdens de regering van zijn weduwe → Zenobia (268-272) kwam zelfs een groot deel van Egypte en Mesopotamië onder palmyreens gezag. Keizer Aurelianus veroverde en verwoestte Palmyra in 273 nC, hetgeen de genadeslag betekende voor zijn welvaart. Het stadsgebied strekt zich uit in de vorm van een boog. Aan de uiteinden van de basis liggen de twee belangrijkste centra: in het zuidoosten het heiligdom van Baal en in het westen het z.g. ’kamp van Diocletianus’. Deze centra zijn verbonden door een geknikte, 1100 m lange, 11 m brede allee, de ’grote colonnade’, die aan weerszijden zuilengalerijen had van 6 m breedte. Op deze ’colonnade’ staan loodrecht de dwarsstraten, die een rechthoekig stratenplan vormen, dat dateert uit de 2e eeuw nC. Het heiligdom van Baal, dat in 32 nC werd ingewijd, bestaat uit een plein van 210 x 205 m, dat omgeven is door galerijen. Midden op het plein staat op een podium de tempel met 8 x 15 Corinthische zuilen (32x56 m).
De ingang was aan de lange (west)zijde. In de cella stonden in nissen cultusbeelden van de trias Baal, Jahri-bol (zon) en Agli-bol (maan). Het dakterras was via trappen te bereiken.
In de knik van de ’grote colonnade’ ligt een tetrapylon; ten zuiden ervan ligt een rechthoekig forum, omgeven met galerijen. Het nabijgelegen theater uit de 2e eeuw nC is goed geconserveerd; het is 48 m lang en heeft een orchestra met een diameter van 20 m.
Ten noorden van de colonnade lag de tempel van Baal-Shamin, een Corinthische prostylos, die in 131 nC werd ingewijd. De huizen worden vooral gekenmerkt door hun hellenistisch peristylium.
In het westen ligt de ruïne van wat in laatste bestemming een kamp was, het z.g. ’kamp van Diocletianus’. Volgens een recente hypothese zou dit het paleis van Zenobia geweest zijn. Buiten de muren liggen tal van graftorens en mausolea. Uit de onderaardse grafkamers en cubicula komen de karakteristieke palmyreense grafsculpturen uit locale steen. De inheemse taal van Palmyra, het palmyreens, was een aramees dialect.
Lit. C. Watzinger (PRE 18, 2 (3), 262-277). K. Michalowski/ P. Collart/A.
Giuliano (EAA 5, 900-917; Suppl. 1, 594-599). - Th. Wiegand, P. 1-2 (Berlin 1932). K. Michalowski, P. (London 1970). Id., Studia Palmyrenskie 1-4 (Warschau 1961-1970). Id., Palmyre.
Fouilles polonaises 1-5 (ib. 1959- 1966). M. Gawlikowski, Monuments funéraires de Palmyre (ib. 1970). Id., Le temple palmyréen (ib. 1973). P. Collart/ J.
Vicari/Chr. Dimant e.a., Le sanctuaire de Baalshamîn a Palmyre, 1-2. Topographie et architecture; 3. Inscriptions; 5. Grabbauten (Bern 1969-1971). R.
Amy/H. Seyrig/E. Will, Le temple de Bêl à Palmyre (Paris 1974). - J. Cantineau, Grammaire du palmyréen épigraphique (Le Caire 1935). F. Rosenthal, Die Sprache der palmyrenischen Inschriften (Leipzig 1936). [J. A. de Waele]