Latijnse term uit het algemene taalgebruik die in de 4e eeuw een speciale christelijke betekenis kreeg, nl. ’heiden’ (vergelijk païen, pagano). Voordien waren hiervoor bij de christenen gentilis, gentes of nationes, alsmede het bijbels beïnvloede ethnicus gangbaar; het laatste woord was in de 4e eeuw reeds vrijwel uitgestorven.
Hoe paganus zijn christelijke betekenis heeft gekregen is omstreden. Volgens sommigen is de betekenis ’niet-militair’ uitgangspunt geweest (Zahn; Altaner): tegenover de christen als miles Christi is de heiden paganus. Daarentegen nemen Zeiller e.a. aan dat men dient uit te gaan van paganus in de zin van bewoner van een pagus: ’plattelandsbewoner’. De steden werden het eerst gechristianiseerd, de plattelandsbewoners (pagani) waren dus de heidenen. Ook vindt men combinaties of nuanceringen van beide opvattingen. Mohrmann wijst op de betekenis ’profaan’ die paganus in gladiatoreninscripties heeft (niet tot de groep behorend): zo waren ook de heidenen degenen die niet tot de groep van de christenen behoorden.Lit. J. Zeiller, Paganus. Étude de terminologie historique (Fribourg/Paris 1917). M. A. Sainio, Semasiologische Untersuchungen über die Entstehung der altchristlichen Latinitat (Helsinki 1940) 96vv.
Chr. Mohrmann, Encore une fois paganus (VC 6, 1952, 109-121). [Bartelink]