Paean (dorisch en hellenistisch παιαν, episch παιηων, ionisch-attisch παιων), in de griekse literatuur een door de lier, sinds de 7e eeuw vC ook door de aulos begeleid koorlied, met of zonder dans, ter ere van Apollo of Artemis. De naam gaat terug op de genezende god Paean (Ilias 5, 401, 899v; Odyssee 4, 232), die al vroeg met Apollo geïdentificeerd werd.
Zo werd Paean een bijnaam van Apollo, en de aanroeping ιη of ιηιε παιαν werd tot benaming van het lied waarin ze veel voorkwam (Ilias 1, 473; 22, 391). Paeans werden van oudsher niet alleen gezongen om pest en andere ziekten af te weren en als danklied na redding uit de nood, maar ook als strijd- en overwinningslied en bij het begin van symposia.De artistieke vormgeving van de paean schijnt een belangrijke impuls te hebben ontvangen in de 7e eeuw vC in Sparta door toedoen van de Kretenzer Thaletas. In de 6e en 5e eeuw vC werd hij steeds meer tot een kunstig cultus- en processielied, dat uitgevoerd werd bij de grote Apollofeesten. Dit type is het best bekend uit de triadisch gecomponeerde paeans van → Pindarus, waarvan we door papyrusvondsten een dozijn specimina in min of meer fragmentarische staat bezitten, en Bacchylides (één fragment). Deze liturgische paean verloor vervolgens geleidelijk zijn specifieke band met Apollo en Artemis. Reeds Sophocles vervaardigde een paean op Apollo’s zoon Asclepius; vanaf ca. 400 vC werden paeans ter ere van alle olympische goden gedicht, in de hellenistische tijd zelfs ter ere van vorsten en andere aanzienlijke personen: de paean was tot een algemeen loflied geworden, nog slechts gekenmerkt door de tot een vreugdekreet gegeneraliseerde uitroep ιη παιαν.
In Delphi is de tekst gevonden van een Dionysus-paean van Philodamus van Scarphea (ca. 330 vC) en van een Apollo-paean van → Aristonoüs van Corinthe (3e eeuw vC), in Epidaurus de tekst van een paean op Apollo en Asclepius van → Isyllus (ca. 300 vC).
Lit. A. von Blumenthal (PRE 18, 2340-2362). - A. Fairbanks, A Study of the Greek Paean (Comell Studies in Classical Philology 12, 1900). L. Deubner, Paian (Neue Jahrbücher für das klassische Altertum 43, 1919, 385-407). [Nuchelmans]