Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

NIMROD

betekenis & definitie

Nimrod, volgens Gn 10,8-10 zoon van Kush, stichter van een mesopotamisch rijk, dat de steden Babel, Uruk, Akkad en Kalne omvatte, en ’een geweldig jager voor het aangezicht des Heren’ (vgl. Mich 5,5).

De hebreeuwse naam, een werkwoordsvorm die ’wij komen in opstand’ betekent, is vermoedelijk een opzettelijke verbastering van een sumerisch-babylonische naam van een god (men denkt wel aan Ninurta, de heroïsche god, ook god van de jacht) of een koning (dan denkt men aan → Tukulti-Ninurta I - 2e helft 13e eeuw vC - bij de Grieken legendarisch bekend als Ninos). Men heeft ook vermoed dat in de bijbelse Nimrod een herinnering voortleeft aan de ’grote jager’ uit de mythische voortijd, die men op iraanse zegels heeft menen terug te vinden. Nimrods naam leeft vermoedelijk voort in de ruïne Nimrud (de assyrische hoofdstad → Kalchu; te onderscheiden van Birs Nimrud, de ruïne van → Borsippa).Lit. E. Kraeling, The Origin and Real Name of Nimrod (American Journal of Semitic Languages and Literatures 38, 1921/2, 214- 220). E. A. Speiser, In Search of N. (Eretz Israël 5, 1958, 32-36).

F. M. Th. de Liagre Böhl (JbEOL 16, 1964, 115v). [Veenhof]

< >