Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

NABATEEËN

betekenis & definitie

Nabateeën is de naam voor een bevolkingsgroep uit het arabische woestijngebied, waarover in de oudheid niet altijd eensluidende gegevens worden verschaft.

Zekere berichten over hun oudste geschiedenis kunnen wij alleen putten uit de mededelingen van Diodorus Siculus, die daarbij steunt op het verslag van een ooggetuige. Daaruit blijkt dat de Nabateeën in de 4e eeuw vC een uit diverse stammen samengestelde groep arabische woestijnbewoners waren, die zeer gehecht waren aan hun rondtrekkende levenswijze. Sommige stammen hielden er alleen kleinvee op na, andere echter alleen kudden kamelen. Zij dreven handel met zuidarabische karavanen, van wie zij wierook, mirre en andere aromatische kruiden kochten, om deze weer te verhandelen naar het Middellandse Zee-gebied en Mesopotamië. In tijden van nood werden de handelswaren verborgen in de ontoegankelijke rotsen van de latere stad Petra, waar ook vrouwen en kinderen een veilig heenkomen vonden. Zelf trokken zij bij gevaar in kleine groepen de woestijn in. Behalve in de omgeving van Petra vertoefden de Nabateeën ook bij de Dode Zee - waar zij asfalt wonnen, dat naar Egypte verkocht werd - en bij de Golf van Akaba.

Misschien zijn het deze Nabateeën waarvan Assurbanipal (669-626) melding maakt. Deze identificatie wordt echter vaak in twijfel getrokken, daar de assyrische bronnen de naam met een t spellen, terwijl de Nabateeën zelf in hun inscripties een t gebruiken. Om diezelfde reden is het ook onzeker of de Nebajot van Gn 15,3 en 1Kr 1,29 met hen identiek zijn. Vanuit hun woonplaatsen bij de Dode Zee en de Golf van Akaba zullen de Nabateeën zich in de tijd na de val van Jeruzalem verspreid hebben in het gebied rond het latere Petra, dat aanvankelijk aan Edom toebehoorde.

In de loop der tijden nam de welvaart van de Nabateeën door hun handel aanzienlijk toe en begonnen zij langzamerhand een hechter aaneengesloten geheel te vormen. De rotskloven, die hen aanvankelijk alleen als toevluchtsoord gediend hadden, werden omgebouwd tot een haast onneembare stad, Petra, ’rijk aan water en versierd met tuinen’ (Strabo 16, 779).

Er heersten nu koningen over de Nabateeën, van wie de bekendste is de in 2M 5,8 genoemde Aretas. Omstreeks het begin van onze jaartelling strekte hun gebied zich uit van de Hauran in het noorden tot de Hidjaz in het zuiden. Tijdens hun bloeiperiode (Ie eeuw vC tot Ie eeuw nC) stonden zij sterk onder hellenistische invloed. Daarvan getuigen de overigens weinige gegevens die wij over hun staatsinrichting bezitten, daarvan spreken ook de munten met griekse opschriften, terwijl ook de stijl van hun bouwwerken duidelijk deze invloed verraadt. In 1 en 2M is herhaaldelijk van hen sprake. De hogepriester Jason, Judas en zijn broer Jonatan kregen met hen te maken. Tijdens de vlucht van Paulus uit Damascus (2Cor 11,32) hadden zij ook in deze stad invloed.

Met de Romeinen onderhielden zij dikwijls goede relaties. Zo steunden zij hen bij hun expeditie onder Aelius Gallus naar Arabië (24 vC). In het jaar 67 zonden zij Titus 1000 paarden en 5000 man voetvolk voor de belegering van Jeruzalem. Zelf werden zij echter door de Romeinen onderworpen in 106 nC en hun gebied vormde voortaan een provincie van het romeinse rijk. Uit later tijd zijn van de Nabateeën nog inscripties over uit het Sinaïgebied, daar aangebracht door pelgrims uit de 2e en 3e eeuw nC. De Nabateeën spraken arabisch, maar gebruikten als schrijftaal een aramees dialect, waarin veel arabische uitdrukkingen en zinswendingen voorkwamen.

Uit de door hen gebruikte lettertekens ontwikkelde zich later het arabische schrift. De Nabateeën vereerden naast arabische goden als Il, Qais en godinnen als Allat, Uzza en Manawat ook aramese goden als Ba'alshamin en Dhu-Shara (Dusaris).

Lit. Abel 1, 295v. Schürer 1, 726-744. Simons § 174v. Brünnow/Domaszewski, Die Provincia Arabia 1-3 (Strassburg 1904/09). G.

Musil, Arabia Petraea 1-3 (Wien 1907/08). J. Cantineau, Le Nabatéen 1-2 (Paris 1930/32). R. Savignac (RB 46, 1937, 401-406). N.

Glueck, Explorations in Eastern Palestina (samenvatting in: The other Side of the Jordan, New Haven 1940; vgl. BASOR 1942/1943, 85v, 89-92; 1956-1958, 141v, 145, 152, 159. F.-M. Abel, Histoire de la Palestine (Paris 1952) 1, 33v, 250 v; 2, 53v. J. Starcky, The Nabataeans (BA 1955, 84-106).

R. Dussaud, La pénétration des Arabes en Syrie avant lTslam (Paris 1955) 22-70. R. North (PEQ 87, 1955, 34-38). M. Noth (ZDPV 67, 1944/45, 65-71).

J. T. Milik, Nouvelles inscriptions nabatéennes (Syr 35, 1958, 227-251). Ph. C. Hammond, The Nabataean Bitumen Industry at the Dead Sea (BA 22, 1959, 40-48).

Id., Pattern in Nabataean painted ware (AJA 63, 1959, 371-382). Y. Zehran, La civilisation nabatéenne à l’époque impériale en Trans- jordanie (Diss. Paris 1961). Y. Yadin, The Nabataean Kingdom, Provincia Arabia, Petra and En-geddi in the Documents from Nahal Hever (JbEOL 17, 1963, 227-241).

F. Altheim/R. Stiehl, Die Araber in der alten Welt 1 (Berlin 1964) 281-309. N. Glueck, Deities and Dolphins. The Story of the Nabataeans (New York 1965).

A. Negev, New dated Nabataean graffiti from the Sinai (IEJ 17, 1967, 250-255). J. Starcky, Le temple nabatéen de Khirbet Tannur (RB 75, 1968, 206- 235). O. Eissfeldt, Neue Belege für nabataeische Kultgenossenschaft (MIO 15, 1969, 217-227).

A. Negev, Chronology of the Middle Nabataean Period (PEQ 101, 1969, 5-14). L. Dies Merino, Origen de los signos que acompanan a los inscripciones Nabateas del Sinai (Studii biblici Frandscani Liber annus 19, 1969, 264-304), A. Negev, The Nabataean Necropolis of Mampsis (IEJ 21, 1971, 110-129). - J. Starcky, Petra et la Nabatène (DBS 7, 1966, 886-1017).

A. Negev, Nabataean Sigillata (RB 79, 1973, 381-398). [Attema]

< >