Myro (Μυρων), griekse eigennaam. Vermelding verdienen:
1. Myro van Eleutherae, beeldhouwer en bronsgieter, werkzaam in Athene omstreeks het midden van de 5e eeuw vC. Vooral op de acropolis stonden werken van hem, o.a. een groep van de godin Athene en Marsyas, een Erechtheus, een Perseus en de befaamde jonge koe; deze laatste, in tal van epigrammen bezongen, was wel een wijgeschenk. Voorts heeft Myro tal van atleten- en godenbeelden gemaakt, ook voor Olympia, Delphi, Sparta enz.
Drie van zijn werken zijn met een grote mate van zekerheid in copieën bewaard. De discuswerper, die uithaalt voor de worp van zijn discus, kennen we uit verschillende replieken (o.a. Rome, Thermenmuseum en Vaticaan).
De groep van Athene en Marsyas is overgeleverd op munten, vazenschilderingen en in replieken; voorgesteld is het moment dat Athene de fluit heeft weggeworpen, omdat de bolle wangen bij het blazen de schoonheid van het gelaat vervormen, terwijl de satyr aan komt huppelen. Van deze groep zijn de Athene (o.a. in Frankfurt en Dresden) en de satyr (in Rome, Lateraans Museum) bekend.
Van Myro’s Perseus, die waarschijnlijk met het hoofd van Medusa was voorgesteld, met de Hadeskap op en een chlamys aan, zijn een schildering op een vaas en misschien een kop tot ons gekomen.
Myro is een artiest die, nog geheel in de traditie van de strenge stijl staande, de klassieke periode inluidt: de vormen van zijn lichamen zijn slanker dan die van zijn voorgangers. De handeling stelt meestal een uitgebalanceerd moment voor.
Lit. G. Lippold (PRE 16, 1124-1130). P. E. Arias (EAA 5, 111-115). - ld., Mirone (Firenze 1940).
E. Langlotz, Der triumphierende Perseus (Köln/Opladen 1960). J. Dörig, Myrons Erechtheus (Antike Plastik 6, Berlin 19t>7, 21-27). E. Berger, Zum samischen Zeus des Myro in Rom (Athenische Mitteilungen 76, 1969, 66-92).
M. Moltesen, A New Replica of M.’s Athena (Analecta Romana Instituti Danici 6, 1971, 7-15). [J. A. de Waele]
2. Myro van Priene, historicus uit de 3e (?) eeuw vC, auteur van een geschiedenis van Messenië (Μεσσηνιακα), die vermoedelijk als bron gebruikt is door → Diodorus Siculus en Pausanias (3), en van een Lof van Rhodus (Ποδου εγκωμιον). Van beide zijn slechts een paar fragmenten bewaard gebleven.
Lit. Fragmenten bij F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen Historiker 2 B (Berlin 1929 = Leiden 1962) nr. 106. - R. Laqueur (PRE 16, 1119-1123). O. Regenbogen (PRE Suppl. 8, 1956, 1022-1026). - J.
Rickenmann, Rhianos und Myron (Diss. Zürich 1917). L. Pearson, The Pseudo-History of Messenia and its Authors (Historia 11, 1962, 397-426). [Nuchelmans]