Micha (hebr. mikah, afkorting van mikajahu: wie is als Jahu?) komt in het OT als de eigennaam van zeven personen voor. De belangrijkste zijn:
1. Micha, een man in Efraïm, die een heiligdom oprichtte waarin eerst zijn zoon en later een leviet als priester optrad. De leviet werd door de Danieten meegevoerd op hun tocht naar het noorden en werd daar de stamvader van de priesterschap in het heiligdom van Dan (Ri 17-18).
2. Micha, de zoon van Jimla, een profeet, die Achab en Josafat waarschuwde dat een door hen beraamde veldtocht slecht zou aflopen en daarbij tegelijk verklaarde hoe profeten misleid kunnen worden door hun God en dan heil aankondigen in dienst van het onheil dat over hun hoorders besloten is (1Kn 22,8- 28).
3. Micha, de zesde in de rij der twaalf kleine profeten, afkomstig uit Moreset-Gat. Hij trad op in de tweede helft van de 8e eeuw en wordt veelal gezien als een leerling van → Jesaja. Ten tijde van Jeremia werd hij ten voorbeeld gesteld als een profeet die de ondergang van → Jeruzalem had aangekondigd en toch niet ter dood werd gebracht. Bij de verdediging van Jeremia tegenover → Jojakim werd hierop gewezen (Jr 26,18).
Het naar Micha genoemde boek bestaat uit vier delen: 1-3, aankondiging van het naderend oordeel, in 2, 12-13 onderbroken door een heilsprofetie, dan profetieën aangaande een heilrijke toekomst (4-5,8), vervolgens aanklachten tegen het volk (5,9-7,6), om te eindigen met heilsprofetieën (7,7-13) en een psalm (7,14-20). Mich 4,1-3 geeft een bijna woordelijke herhaling van Js 2,2-5, een vredesvisioen waaraan hij een regel toevoegt. Het is mogelijk dat beide profeten een populair lied uit hun tijd citeren; de een hoeft het niet aan de ander ontleend te hebben. Tegenover de tempeldienst en de offers, waaronder zelfs die van eerstgeboren zonen schijnen te zijn voorgekomen, stelde hij de eis dat van de mens niets anders gevraagd wordt dan ’recht te doen en getrouwheid hef te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God’ (6,8).
Een apart probleem wordt geboden door Mich 6,9- 7,20. Daarin is noch van Jeruzalem noch van Sion sprake, al heeft men hun zonde en hun heil erin gelezen op grond van het voorafgaande. Het is duidelijk geworden dat het historisch en geografisch milieu dat van Noord-Israel is en in de 9e eeuw te dateren is. Men kan hier spreken van een deutero- Micha wanneer men bedenkt dat deze dan ouder is geweest dan de echte Micha, maar op grond van een woordspel met Micha in 7,18 (mi-el kamoka: wie is een God als gij?) is toegevoegd.
Lit. Commentaren: F. Nötscher (Würzburg 1948). J. M. Powis Smith3 (Edinburg 1948).
D. Deden (Roermond 1953). Th. H. Robinson- CTübingen 1954). R.
Vuilleumler (Neuchatel 1971). - W. Beyerlin, Die Kulttraditionen Israels in der Verkiindigung des Propheten Micha (Göttingen 1959). E. Hammershaimb, Einige Hauptgedanken in der Schrift des Propheten M. (Stadia Theologica 16, 1961, 11-39). O. Eissfeldt, Ein Psalm aus Nord-Israel (ZDMG 112, 1962, 259-268).
J. T. Willis, The Structure of M. 3-5 and the Function of Micha 5,9-14 in the Book (ZAW 81, 1969, 191-214). Id. Micha 2,6-8 and the ’people of God' in Micha (BZ 14, 1970, 72-87). A.
S. van der Woude, Deutero-Micha. Ein Prophet aus Nord-Israel (NThT 25, 1971, 365- 378). Th. Lescow, Redaktionsgeschichtliche Analyse von Micha 1-5 (ZAW 84, 1972, 46-85). [Beek]