Messias (Μεσσιας) is Jo 4,25 in de mond van een samaritaanse vrouw een eigennaam die zonder lidwoord wordt gebruikt. Jo 1,41 voegt echter wel een lidwoord toe en vertaalt evenals 4,25 met χριστος.
Dit zijn de enige teksten in het NT die het woord messias noemen. We hebben te doen met een vergriekste vorm van het aramese me siha en het hebreeuwse masiah, een participium passivum van een werkwoord dat ’zalven’ betekent. De betiteling komt in het OT 38x voor en is door de LXX met uitzondering van Lv 4,3 en Dn 9,25 steeds met χριστος weergegeven. De koning en de priester worden vóór de toetreding tot hun ambt gezalfd. 1 en 2Sm spreken over de koning als over een messias van God. In het boek van de Ps worden David en zijn nageslacht gezalfden genoemd (18,51; 20,7; 28,8; 84,10; 89,39, 52; 132,10, 17), maar ook Cyrus (Js45,l), een aartsvader (Ps 105,15) en de priester (Lv5,16) krijgen de titel messias. De titel wordt in het OT niet met het oog op een verwachting van de heilstijd gebruikt; ook zonder deze komen nl. wel messiaanse verwachtingen voor: Js 9,1-6; 11,1-10; Mich 5,1-5; Jr 23,5-6; Zach 9,9-10.
Opvallend is dat Js 11,1 in dit verband spreekt van ’de tronk van Isai’ alsof men een verlosser verwacht uit een zijlijn van dit huis en niet van davidische afstamming. Daarmee kan verband houden dat Mich 5,1 gewaagt van Bethlehem en niet van Jeruzalem. Na de ballingschap merkt men, na het kortstondig optreden van Zerubabel, zo goed als niets van een verwachting die het heil zag komen van een vredevorst uit Davids huis. Weliswaar heeft de oudchristelijke gemeente bij die verwachting aangeknoopt (zie de genealogie van Jezus in Mt 1,1-17 en Lc 3, 23-28 en Rom 1,3) maar er is ook een verwachting van de wederkomst van Elia (Mal 4,5-6) en deze profeet wordt dan bij zijn wederkomst vereenzelvigd met Johannes de Doper of gezien als een voorloper van de messias. Dat Js 9 de verwachting in verband brengt met een kind dat geboren wordt en met koninklijke titels begroet, kan samenhangen met de adoptie van een koning door God bij zijn troonsbestijging (Ps 2,7).Het is uit de traditie van de zalving, zowel van de koning als van de priester, begrijpelijk dat in de gemeenschap van Qumran een dubbele messias wordt verwacht, één uit het huis van David en één uit het huis van Aaron, aansluitend bij de messianologie van Zacharja, waar Zerubabel staat naast de hogepriester Jozua (4,14). Het is echter zonneklaar dat in de eerste eeuw nC meer dan eens een m. als zodanig is begroet zonder een aanwijzing van davidische afstamming. Een klassiek voorbeeld biedt Bar Kochba in wie een rabbijn met gezag als Akiba de messias en zijn rijk gekomen achtte.
Lit. H. Gressmann, Der Messias (Göttingen 1929). A. Bentzen, Messias - Moses redivivus - Menschensohn (Zürich 1948). J.
Klausner, The Messianic Idea in Israël (New York 1955). A. S. van der Woude, Die messianischen Vorstellungen der Gemeinde von Qumran (Assen 1957). Th. Lescow, Das Geburtsmotiv in den messianischen Weissagungen bei Jesaja und Micha (ZAW 19, 1967, 172-207). Hesse/Van der Woude/De Jonge/Grundmann (ThW 9, Stuttgart 1972, 482-576, s.v. χριω [Beekl