Megalopolis (Μεγαλα πολις, attisch Μεγαλη πολις, ’Grote Stad’), stad in het zuiden van Arcadië, gunstig gelegen aan weerszijden van de rivier de Helisson, 4 km voor haar monding in de Alpheüs, in een moerassige doch vrij vruchtbare vlakte, dicht bij het latere Sinanou, dat thans weer Megalopolis heet. Megalopolis werd kort na 370 vC gesticht als hoofdstad van de herboren arcadische bond om een halt toe te roepen aan eventuele nieuwe expansies van het toen door Thebe (zie Epaminondas) verslagen Sparta.
Een veertigtal arcadische poleis - enkele hielden zich afzijdig, met name in het noordoosten - namen aan de stichting deel door hun burgers te zenden; de meeste eindigden hierdoor hun bestaan als polis, enkele behielden een restant bevolking en werden dorpen onder een andere polis.Megalopolis nam in 362 vC met Mantinea en Tegea deel aan de thebaanse veldtocht tegen Sparta. De druk van Sparta bleef echter voelbaar en daarom was de politiek van Megalopolis vooral op Macedonië georiënteerd. In de 3e eeuw stond de stad enige tijd onder leiding van de tyrannen Aristodamus (ca. 270-255) en Lydiadas; laatstgenoemde trad in 235 vC af en maakte Megalopolis lid van de → achaëische bond. In de oorlog tussen de bond en Sparta had het veel te lijden; in 223 vC werd het door → Cleomenes III geplunderd. Na Lydiadas hebben ook de megapolitaanse staatslieden → Philopoemen en Lycortas een leidende rol in de achaeïsche bond gespeeld. Een ander groot man uit Megalopolis was Lycortas’ zoon, de historicus Polybius. In de keizertijd was Megalopolis een rustige provinciestad, in de vroege middeleeuwen werd het geheel verlaten.
In de stadskern van Megalopolis, dat een muuromtrek van niet minder dan 8 km had, lagen ten zuiden van de Helisson het grote theater (ca. 20.000 zitplaatsen) en het Thersilium, een rechthoekige (66 x 52 m) vergaderruimte voor de 10.000 van de arcadische bond, ten noorden van de rivier de agora met een groot aantal heiligdommen en uitgestrekte stoa’s. Resten van deze gebouwen zijn aan het licht gebracht door de engelse opgravingen van 1890 en 1891.
Lit. Inscripties in IG 5, 2 (ed. F. Hiller von Gaertringen, 1913) nrs. 431-494. Pausanias, Periegesis 8, 27 en 30-33. - F. Hiller von Gaertringen (PRE 15, 127-140).
G. Colonna (EAA 4, 963v). Kirsten/Kraiker 417-422. - E. A. Gardner/W. Loring, Excavations at Megalopolis 1890-1891 (London 1892).
E. Fiechter, Das Theater von Megalopolis (Stuttgart 1931). S. Dusanic, The Arca- dian League of the Fourth Century (Beograd 1970). [te Riele]