In oskische steden de benaming voor de opperste, jaarlijks gekozen, magistraat. Ofschoon er plaatselijke nuances waren, bezat de meddix in het algemeen de hoogste bevoegdheden op bestuurlijk, rechterlijk, sacraal, en in de oorlog op militair gebied; hij vertegenwoordigde de gemeente naar buiten en trad ook op als bouwheer.
Anders dan bij de hoge romeinse magistraten ontbrak aan het ambt van meddix enerzijds de collegialiteit, anderzijds het absolute karakter van het → imperium. Hier en daar onderscheidde men een meddix tuticus (summus) en een meddix minor, wier verhouding doet denken aan die tussen de romeinse → dictator en zijn magister equitum.Lit. S. Weinstock (PRE 15, 26-29). - ld., Zur oskischen Magistratur (Klio 24, 1931, 235-246). F. Leifer, Studiën zum antiken Amterwesen 1. Zur Vorgeschichte des römischen Führeramtes (Klio, Beiheft 23, 1931). G.
Camporeale, La terminologia magistratuale nelle lingue osco-umbre (Atti Accad. Toscana di Scienze e Letteratura, La Colombaria 1956, 33-108). [A. J. Janssen]