Manumissio heette de romeinse rechtshandeling waarbij iemand werd ontslagen (mitto) uit de rechtsmacht (manus) van zijn heer. Zij werd toegepast bij de vrijlating van een particuliere slaaf en bij het ontslag uit de patria potestas van een kind dat zich in mancipio (zie mancipium) van zijn formele koper bevond.
Het romeinse recht onderscheidde een manumissio iusta en een manumissio minus iusta. De eerste schonk volle vrijheid en burgerrecht en kende verschillende vormen. Zij kon tot stand komen bij de regeling van de laatste wil (testamento of → fideicommisso), door een plechtige procedure ten overstaan van een praetor of stadhouder (vindicta) of doordat de censor een slaaf met toestemming van diens meester op de burgerlijst plaatste (censu). Een vrijgelatene heette in het latijn libertus of libertinus; de eerste aanduiding doelde meer op zijn juridische status, de tweede meer op de sociale klasse waartoe hij als vrijgelatene behoorde (zie patronus).
De manumissio minus iusta geschiedde op informele wijze (bv. inter amicos); zij maakte de betrokkene strikt genomen niet liber, maar deze morabatur in libertate ’verbleef in vrijheid’ en kon in slavernij worden teruggeroepen. De praetor echter kon hem tegen willekeur daarbij beschermen en zulk een terugroeping beletten. In christelijke tijd kende men tenslotte nog de manumissio in ecclesia.
Lit. E. Weiss (PRE 14, 1366-1377). W. L. Westermann (PRE Suppl. 6, 1935, 944-1068 s.v.
Sklaverei). M. Kaser, Das rö- mische Privatrecht (München 1955) passim. - W. W. Buckland, The Roman Law of Slavery (Cambridge 1908). A.
M. Duff, Freedmen in the Early Roman Empire (Oxford 1928, 12-35). H. Lévy-Bruhl, L’affranchissement par la vindicte (Palermo 1932). Id., Quelques problèmes du trés ancien droit romain. Essai de Solutions sociologiques (Paris 1934).
M. Lemosse, L’affranchissement par le cens (Revue Historique de Droit 27, 1949, 161-202). R. H. Barrow, Slavery in the Roman Empire (New York/London 1968) 173-207. [A.
J. Janssen]