I. Grieks (christelijk)
Voor de liturgische taal in het algemeen zijn elementen van hiëratische stilering kenmerkend, die van verschillende aard kunnen zijn. Deze betekenis hebben al spoedig de restanten van hebreeuwse woorden gekregen, die wij in oude gebedsteksten, zoals in de Didache, aantreffen. Kenmerkend voor de liturgische stijl in het Oosten zijn ook vanaf de vroegste tijden de sterke bijbelse elementen, en speciaal voor de beginperiode de joodse synagogale traditie. Reeds spoedig heeft zich in het Oosten een gebedsstijl ontwikkeld die enkele elementen ontleende aan de filosofische hellenistische traditie (bv. een cumulatie van epitheta van God met α-privans). Verder vormen de symmetrische parallelle constructies in hymnische teksten ook een hellenistisch stijlprocedé. In het algemeen tendeert de liturgische taal in het Oosten naar groter exuberantie dan in het Westen.
II. Westen
In het Westen was de liturgische taal oorspronkelijk ook het grieks. Sedert de 3e eeuw trad een geleidelijke latinisering op, maar te Rome werd het eucharistisch hooggebed eerst tussen 360 en 382 gelatiniseerd. In de afzonderlijke liturgische gebeden vinden wij duidelijke verschillen in stilering (oratie, collecta, praefatie, canon). De ontwikkeling van de teksten maakt duidelijk dat er aanvankelijk een vrije creatieve activiteit geheerst heeft, gebaseerd op vaste stilistische elementen en motieven. De canon in zijn huidige vorm is het meest streng gestileerd. Hij is geïnspireerd door griekse voorbeelden, maar de stijl vertoont de typische traditionele romeinse sacrale elementen. Uit overgeleverde teksten kunnen wij de toenemende stilering volgen (juridisch-sacrale precisie in synoniemen volgens de stijl van de oude romeinse gebedsteksten; ritmisch uitgebalanceerd parallellisme en alliteratie).
Lit. E. von der Goltz, Das Gebet in der ältesten Christenheit (Leipzig 1901). A. Baumstark, Vom geschichtlichen Werden der Liturgie (Ecclesia Orans 10; Freiburg im Br. 1923). Ed. Norden, Agnostos Theos (Leipzig/Berlin 19292).
Id., Aus altrömischen Priesterbüchem (Lund 1939). Christine Mohrmann, Liturgical Latin. Its Origins and Character (Washington 1957). [Bartelink]