Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

LEXICON

betekenis & definitie

Lexicon (λεξικον), uit het byzantijnse grieks stammende benaming voor een groot woordenboek, d.w.z. een alfabetische of anderszins systematisch geordende inventaris van de woorden van een taal, hetzij met verklaringen in dezelfde taal hetzij met de vertaling in een of meer andere talen. Van het → glossarium verschilt het lexicon hoofdzakelijk door zijn ruimere doelstelling en omvang.

Terwijl een glossarium zich gewoonlijk beperkt tot de explicatie van → glossen, d.w.z. van woorden die om een of andere reden verduidelijking behoeven, heeft een lexicon in meerdere of mindere mate de pretentie de gehele woordenschat van een taal, van een auteur of van een groep van auteurs te beschrijven en te voorzien van wetenschappelijke en praktische kanttekeningen. De grens tussen beide vruchten van lexicografische arbeid is overigens niet scherp te trekken. Lexica putten hun gegevens uiteraard voor een groot deel uit glossaria, terwijl ze, met name in de oudheid, voor de toelichtingen graag een beroep deden op etymologica, die zelf soms moeilijk van lexica te onderscheiden zijn.Als oudste specimen van een grieks lexicon zou men de Λεξεις - zo luidt in de oudheid dikwijls de titel van een lexicon - van → Aristophanes (2) van Byzantium (ca. 257-180) kunnen beschouwen, een min of meer kritische compilatie van oudere glossaria. Soortgelijke collecties vervaardigden → Didymus (1) Chalcenterus (1e eeuw vC) en Pamphilus van Alexandrië (1e eeuw nC). Het werk van laatstgenoemde werd in de 2e eeuw door Diogenianus van Heraclea geëxcerpeerd in vijf boeken Λεξις παντοδαπη (Woorden van allerlei herkomst). Van dit laatste kunnen we ons een voorstelling vormen omdat het een van de bronnen was van het uitvoerigste lexicon dat ons uit de oudheid bewaard is gebleven, dat van Hesychius (3) uit de 5e of 6e eeuw nC. Uit de 5e eeuw nC dateert vermoedelijk ook het belangrijke z.g. Glossarium Cyrilli, dat in de vroege middeleeuwen een zeer verbreid lexicon was en gereconstrueerd kan worden aan de hand van de Συναγωγη λεξεων χρησιμων (7e of 8e eeuw nC).

Behalve dergelijke lexica van algemene aard, waarvan de ontwikkelingsgeschiedenis zeer gecompliceerd is, rekent men tot de antieke lexica gewoonlijk ook de speciale woordinventarissen die zich beperken tot bepaalde auteurs of genres. Het oudste be-waard gebleven Homerus-lexicon, dat van Apollonius (8) Sophista (ca. 100 nC), is helaas slechts in een verkorte redactie bewaard gebleven. Van Harpocration (1e of 2e eeuw nC) bezitten we in een langere en in een kortere versie een alfabetisch woordenboek op de tien attische redenaars. Grotere en kleinere atticistische lexica, die de gebruiker bij het schrijven van zuiver attisch behulpzaam wilden zijn en dus sterk stilistisch georiënteerd zijn, vervaardigden o.a. Aelius Dionysius (6) van Halicarnassus (2e eeuw nC), Phrynichus (2e eeuw nC), Helladius van Antinoüpolis (4e eeuw), Pollux (2e eeuw) en Moeris (3e eeuw?); alleen van Moeris’ werkje bezitten we de oorspronkelijke tekst, Pollux’ Onomasticon is overgeleverd in een licht bewerkte redactie, van de drie eerstgenoemden hebben we excerpten en fragmenten. Een klein Plato-lexicon is bewaard gebleven van een zekere Timaeus (3e eeuw nC). Van de geografische lexica verdient vermelding de compilatie Εθνικα van Stephanus van Byzantium (6e eeuw nC), waarvan een uitvoerig excerpt is overgeleverd.

In de byzantijnse tijd is zeer veel van het materiaal dat de bovengenoemde lexica bevatten, na een gecompliceerd contaminatieproces tenslotte samengevloeid in twee grote encyclopedische lexica, dat van Photius (tweede helft 9e eeuw) en de z.g. Suda (ca. 1000). Voor de reconstructie van oudere lexica zijn deze beide werken en de byzantijnse → etymologica natuurlijk onontbeerlijk.

De latijnse lexicografie is in de oudheid niet of nauwelijks boven het niveau van de glossografie uitgekomen; zie glossarium (2) en (3). Het oudste latijnse lexicon dat die naam verdient is de Etymologiae getitelde encyclopedie van Isidorus van Sevilla (560-636).

Lit. J. Tolkiehn (PRE 12, 2432-2482). - H. Erbse, Untersuchungen zu den attizistischen Lexika (Abh. der Deutschen Akad. Wiss. 1949, 2, Berlin 1950). K.

Latte/H. Erbse, Lexica Graeca Minora (Hildesheim 1965). Zie verder bij de hierboven vermelde namen van antieke auteurs. [Nuchelmans]

< >